Toen het koren rijp was
V
Wellicht wel de zonderlingste
exemplaren nit onze Vogelwereld
r
Men treft ze aan in
streken, waar ook
kieviten, grutto's en
tureluurs zijn, dus
op lagen, moeras-
sigen grond
Vechtersbazen
De groote verandering~ 0^^o^ls- z» zitten soms 2elfs tot bovcn °p
IfeH-wijfje zorgt voor alles
.ifleidingsmanoeu rres
PHANEN
iJ
4
0
0
0
0
0
t
0
0
4
4
4
4
Kemphaanmannetje in prachtkleed, met kraag, pluimpjes
en wratten.
T *Vn zonderlinge vogels,Kemphanen, zoowel
r~w wat hun kleur als hun gedragingen ^betreft.
JLJL En het uiterlijk van het mannetje korj. roor-
en tijdens dan broedtijd is wel het zonderlingst va
alles. Men zie naar de teekening hierboven is dit een
vogel die bekoort, ons menschen althans? Hij ziet er eer
potsierlijk uit met zijn krans van veeren en pluimpjes
en wratjes op den kop, welke laatste eveneens in
dezen tijd zijn uiterlijk schoon „verhoogen". Toch
is et van een innig familieleven en een voortdurend
bekoren van het vrouwtje geen sprake. Integendeel
vader Kemphaan kent meestal niet eens zijn eigen
kinderen en evenmin zijn eigen vrouw. Hij bemoeit
zich het meest met de andere mannen, die hij tpt
den strijd uitdaagt en waarbij hij zich een echte
kemphaan* betoont. Toch vloeft er bij een dergelijkeji
strijd nooit bloed. De snavel is fe week om er won
den mee toe- te brèngeh, sl echts een enkele veer blifft
tfan ook opjtet tooneel van den strijd achter.
Eigenaardig bü deze vogels is ook bij geen
enkele andere soort is dit het geval dat zij on
derling zoq, zeer in kleur en teekening verschillen.
Het is niet mogelijk twee mannetjes-kemphanen te
vinden, die precies aan elkaar gelijk zijn. Ook de
wijfjes verschillen nogal jn kleur, al is dat fang
zoo erg niet als bij de mannetjes. Van
daar dan ook. dat een schrijver inder
tijd aan deze vogels eens den naam gaf
van* Tringa variegata, welke soortnaam
op de groote verscheidenheid van deze
vogels wijst. Waarschijnlijk beschouw
de hij ze als een variatie van de Ture
luurs Tringa totanuf^,Waarmee zij
wel eenige overeenkontst vertoonen.
Kemphanen vallen niet op door fraai
gezang of luid geschreeuw. Het zijn
stille Vogels, die hoogstens zoo nu en
dan een heesch: kak, kak!, kaa, kaa of
kie,*kie! laten hcoren. Vliegen kunnen
zij uitstekend. Allerlei sierlijke wendin
gen. kunnen zij in het luchtruim maken,
terwijl hun wij zé van loopen meestal
statig en deftig, soms echter ook zeer
snel en trippelend is.*
Zeer algemeen komen deze vogels
niet in ons land voor. Zij zijn voor
namelijk beperkt tot de lage en moerassige streken,
ongeyeer op dezelfde plaat-sen, waar men /kieviten,
gruttè's, tureluurs en dergelijke vogels vindt, al komen
zij in den regel steeds in minder aantal voor. Toch
behoeft men de kemphanen d&arom nog volstrekt niet
tot de zeldzaamheden te rekeèen, al schijnen zij tegen
woordig in minder groot aantal voor te komen dan
vroeger het geval was, wat waarschijnlijk zijn oor
zaak vindt in het droogleggen van vele gronden.
duen op zeer verschillende wijze is gekleurd en ge-
teekend. Men ziet er met een krans van bijna ge
heel witte veeren, andere'met een geheel zwarten,
vaak^nog met kleine teekeningen. Ook worden er
kemphanen-ajmgetroffen met een bruingelen of met
een roodbruinen^kraag^Nu eens is de kraag rood
bruin met vrij breede gewaterde, zwartblauw glan
zende strepen, dan weer gitTwarT~m<£i^ichtere vlek
ken, grijswit met blauwglanzende zwarte^clwars-
banden en nog tal van andere, in allerlei A'ariatiï
de eene al mooier dan de andere.
.Ze#r zeldzaam heeft men een albin-o: gehéél, wit
met roode oogen waargenomen. Vroeger meende^
men, da-t dit verschil in kleur aan den ouderdom
der vogels lag en men beschouwde witgekleurde
als de eudste, maar daar is men reeds^ lgng. van
teruggekomen.
Naar dézen krans van^veeren bij =de mannetjes
noemt men de vogels in sommige streken: den kra-
gémaker of den krageman. De veeren, die dezen
krans vormen, zijn vlak onder den kop ingeplant.
Zij worden zoo lang, dat de bovenborst er mede
bedekt is. Alleen in het nekgedeeltp is de krans
niet gesloten. Daar verheffen zich nog aan 't ach
terhoofd een paar bosjes veeren, rechts en links,
als twee pluimen, dikwijls in dezelfde kleur als de
kraag, maar soms ook anders gekleurd, hetgeen
het uiterlijk «nog des te frappanter maakt.
Bovendien ontstaan tijdens den groei van krans
en pluimpjes op den kop een aantal wratjes, even-
of ander hooi- of weiland, waar zij steeds weer
samenkomen, dikwijls zelfs öp dezelfde plaatsen,
jaar in, jaar uitt Men zou zoo zeggen, dat is
het uitgekozen en vastgestelde tournooiveld, waar
de ridderspelen worden gehouden. Deze plaatsen
zijn ongeveer een meter in doorsnee en op 't eer
ste gezicht te herkennen, omdat het gras er geheel
is platgetreden. Dikwijls zelfs is alle 'gras er af
gelopen en de grond geheel kaal en zwart. Veelal
vindt men meerdere van deze plekken bijeen. Zoo
Vonden wij er bijvoorbeeld een vijf- a zestal bij
elkaardp-^cn ruimte van een meter of zeven in
't vierkant. Dé^afzonderlijke kbn^pplaatsen zijn al
tijd meer lang danbreed, vandaar dat men in de
volkstaal spreekt van „baïïéftM^zooals men spreekt
van schaatsenrijdersbanen en haïddraversbanen.
vrij gezelligen aard en kunnen het zeer goed met
elkaar vinden. Zij vliegen wat rond en zoeken hun
voedsel. Maar zoodra nadert de broedtijd niet, of
de mannetjes ondergaan een groote verandering,
niet alleen wat hun uiterlijk betreft, rriaar ook met
betrekking tot hun gedrag.
Gedurénde den wintertijd hebben zij weinig op
vallends. De mannetjes zyn dan van boven vaak
eenigszins grijsachtig bruin, op de vleugels donker-'
bruin en beneden aan borst en buik lichtbruin, ter
wijl keel, middenbuik en zijden van het lichaam
witachtig zijn. Als zij tegen het einde van Maart
weer by ons verschijnen, zijn zij nog in het bezit
van dit winterkleed. Maar spoedig verandert dit.
De mannetjes krijgen dan rondom den hals een
krans van veeren, die bij de verschillende indivi-
jC
tVervolg van pagina 1)
:da niet, maar zij zag K&ar doch-
.ter, haar schoonzoon én haar klein
dochter aan met een blik, zóó diep
van verborgen smart en zóó vol
van droeve be*jsting, dat ze er
alle drie van schrokken.
't Is toch niet zoo erg, zei
Nelle vergoelijkend; me dunkt, dat
ge - het hier nogal goed Bébt!
Goed, ja, zeer goed, gelukkig,
zuchtte Trieneik».
Als Beirens kwam sloot zij zich
dus in haar kamertje op. Zij hoor
de de jonge&i lachen en praten en
zij vernam andere vroolijke stem-v
men, die van haar dochter en van
haar schoonzoon. Iedereen toonde
zich van zijn beste zijde err wilde
het.„Beirens zoo aangenaam moge
lijk maken. Alleen Trieneke mocht
er niet bij zijn. zij zat opgesloten
als een misdadigster;, gestraft,
omdat zij te oud *werd.
Het was volop zomer en de da
gen waren lang, maar voor Crie-
neke waren ia schier eindeloos.
Geduldig als een veroordeelde
wachtte zij tot den avond, tot het
uur, waarop het purper der weg
gezonken zon de 'vlakte ros om-
laaide en een toortsengioed wierp
op de oude kerk en op den grijzen
toten. En éérst als de nacht viel,
sliep zij in.
Toen het lente werd nam de ver
houding tusschen Minaen Stan
Beirens vastere vormen aan. En
op een Meidag hoorde Trieneke-van
trouwplannen. Het huwelijk zou in
Augustus worden voltrokken.
Ja, zei Mina bevelend en op
bafsehen toon, als we getrouwd
zijn blijven we hier wonen. Stan
zal vader helpen op het land en
ik blijf het huishouden doen; maar'
wat vangen we met grootmoeder
ash? Aan mijn kamer alleen heb
ben we niet genoeg, ik moet ook
de opkamer hebben.
Wat? stoof Nelle op, ik kan
toch m'n eigen moeder zoo maar
niet op straat zetten, *t is 'n
mensen van den dag; in Augustus
is ze misschien al dood...
Was het maar waar, "moeder,
dan was de kwestie meteen opge
lost, wensphte Mina.
Oud Trieneke hoorde de woorden
en er welde een traan in haar oog,
maar ze vejnsde haar hardste
hardhoorigheid en scheen niets te
verstaan. Alleen was het, alsof ze
plotseling nog veel ouder werd, als
kromp zij ineen onder de doeming
van den luguberen wensch, door
Nelle onbewust uitgesproken, door
Mina wreed bekrachtigd. En zij
peinsde gelaten: Mijn kinderen zijn
goed voor me geweest, zeer goed,
ja. Ze hebben me gehuisvest en
gevoed gedurende meer dan dertig
jaren. Het is lang genoeg, ik ben
schoon opgeleefd! Misschien ben ik
ih Augustus wèl dood... •*-
Zij wist niet meer, wie die woor
den had gezegd, Nelle of Mina,
maar zij hoorde ze onophoudelijk:
in elke Stem, dié sprak; in het tik
ken der oude hangklok, in het
stemmengezoem beneden, in het
blaffen dpr honden op het erf, in
het kakelen der kippen en het
kraaien der hanen-, in alle gelui-
den van Heuvelshoef
Biddend, om die wreede stem te
smoren, verviel ze in een Juide
aöeenspraak
't Is lang genoeg geweest, ik
moet plaats maken voor Mina,
murmelde zij.
Helder van geest, goed overwo
gen en rustig, doch met de laaïste
wilskracht die in haar was, besloof
zij te sterven. Zij doodde zich niet
zelf, want zij vreesde God, tot
IJTien ze gebeden- had. heel haar
leven lang, in de kleine kerk met
den grooten toren, die overtogen
werd met een rooden gloed in den
avondzonnebrand. Niettemin had
zij dn bovenmenschelijke wils
kracht te sterven vóór den oogst,
vóór het huwelijk van Mina, die
Kaar kamertje moest hebben. Eh
op den vooravond van Oogst
maand, toen de boomen dikke tra
nen weenden in de schemering van
een - triesten regendag, voldeed
Trieneke aan haar belofte: haar
hart viel plotseling sjil, haar arm
gekwetst hart, dat in zijn groote
dankbaarheid beschaamd was zoo-
lang geklopt te hebben...
eens verschillend gekleurd,het »meest talrijk bij
Tot aan den broedtijd levert de levenswijze der
kemphanen niet veel bijzonders op. Zij toonen een
Tegen den broedtijd beginnen de mannetjes groo
ten lust te krijgen in het maken van allerlei ca
priolen en in hun overmoed beginnen zij met
elkaar te spelen of, zooals men het veelal noemt,
te strijden of te vechten. En dit laatste is zoo
karakteristiek, dat men de vogels in allerlei .-talen
daarnaar heeft genoemek Zoo is de wetenschappe
lijke naam Philomarhus pugnax (philos is 'vriend,
machetes is strijder, pygnare is kampen) daarop
gebaseerd, terwijl ook onze Nederlandsche naam
en de Duitsche (Kampflaufer) dezen grondslag heb
ben, evenals de Fransche (Combattant is .strijder,
of nog mooier: chevallieris ridder, verband hou
dende met de tournooispelen).
Gepaard met dezen lust tot strijden gaat een
groote gehechtheid aan bepaalde plekken van een
Stelt men zich>-niet
ver van deze kamp
plaats op post, dan
zal men zeker niet"
zoo heel lang behoe
ven te wachten of één
der vogels komt er
naar toe geVlogen om
zijn plaats aan den
rand et van in te ne
men, weldra gevolgd
door een tweede, die
zich eveneens aan den rand neerzet. Spoedig daar
na zullen er nog wel "meer volgen, maar twee v,an
deze vogels op de kampplaats zijn reeds voldoende
om het Spel een aanvang te doen nemen. De beide
strijders komen dari in hevige beroering. Eers#-
richten zij zich hoog op de pooten op, om daarna
de koppen gelijktijdig voorover te buigen, waardoor
Bepaalde plaatsen op
hooi- en weilanden, vaak
niet meer dan een meter
in doorsnee, worden als
tournooiveld gebruikt.
Jaar in, jaar uit soms
dezelfde plek.
Gereéhfen ran twee aan twee
Even daarna begint wellicht" een ander paar een
zelfden verwoeden strijd, ja, 't is niet zeldzaam op
een gegeven oogenblik meer paren tegelijk aan
't vechterijs zien. Altijd echter vechten ze twee
aan twee, nooit ziet men meer vogels tezamen
tegen anderen vechten.
Te oordeelen naar het verwoede gevecht zou men
denken, dat er veel veeréri zullen stuiven en bloed
zal Vloeien, maar-dat is veelal niet het gevai. Wel
stuift er eens een veer, maar bloed vloeit er nooit.
De -snavels van de vogels zijn dan ook niet zeer
geschikt jun geduchte houwénTiit té deelen: ze zijn
betrekkcfqR week en daarbij stomp van voren. Wel
schijnt hét, dat bij hevige stooteft de snavel min
of meer. geknikt word,t„ waardoor men de knobbel-
vormige aanwassen verklaart, welke men bij oudere
vogels op dén snavel aantreft.
Ondanks den verwoeden strijd en de hevige aan
vallen is Het gevecht dus in den grond der zaak
zeer onschuldig: Het ergste, dat één der vechtenden
kan overkomen is wei,'dat zijn tegenstander hem
bij de tong pakt en hem hierbij heen en weer
sleurt! Maar dat is een hoogst zeldzaam geval.
Buiten de kampplaatsen vechten de mannetjes
niet. Daarbuiten ziet men ze rustig naast elkaar
voedsel zoeken. En na den broedtijd, als de kraag-
veeren en de pluimpjes weer zijn uitgevalleri, en
de wratten in het gezicht weer verdwenen zijn, is
de vechtlust bij de mannetjes totaal verdwenen.
Zij krijgen dan hun winterpakje weer aan en trek
ken rustig met hun mannelijke soortgenooten naar
het Zuiden. -
De wijïjes^yan de kemphanen krijgt men op de
tournooivelden^reiiug te zien. Soms staan er en
kele op eenigen afstahd>4Tiaar zij nemén geen deel
aan den eigenlijken strijdT^HoQ^stens kan het. ge
beuren. dat een tfyfje op. een gegéveyoogenblik te
midden van de strijders valt en den néeren mis
schien een woedenden blik toewerpt, die zoovei
beteekenen heeft als: „houdt nu toch eindelijk eens
op!" of wellicht de broeiing heeft één van de
mannetjes mee te lokken, maar daar blijft het bij.
Zij hebben het eigenlijk ook te druk om zich
veel met de wonderlijke handefmgen dor heeren te
bemoeien, want de verzorging van het geheele
broedsel komt alleen op de wijfjes neer. Terwijl bij
de meeste andere vogels het mannetje druk mee
helpt bij het bouwen van het nest of het materiaal
«tl vmnM w«l -
stengeltjes. Daarin legt zij dan meestal een viertal
eieren. Soms vindt men in zoo'n nestje maar drie
eieren, hetgeen er 'in den regel op wijst, dat het
eerste legsel op de een of andere wijze is ver
stoord. -
De eieren gelijken zeer veel op kievitseieren, zoo
dat zü daarmede vaak worden verward. In grootte
komen zij er eveneens nagenoeg mede twéreen.
Veelal zijn zij een ietsje kleiner, maar op het
eerste gezicht is dat moeilijk te constateeren.
Meestal zijn zij niet zoo donker gevlekt en wat
spitser aan het eene einde. De grondlöeur is in
"den regel olijfgroen, soms tamelijk donker, met vrij
veel donkere vlekken,
De eieren worden door het wijfje in drie wekén
uitgebroed. In dez'en tijd moet zü ook upor haar
eigen voedsel zorgen, terwijl de eieren toch ook
weer niet al te lang onbedekt-mogen blijven. Zoo
dra de jongen uit het ei zijn gekomen, verlaten zij
reeds het nest. De jonge diertjes zijn direct in staat
flink uit de voeten te komen. Zij zijn in het bezit
van betrekkelijk groote, stevige pooten, terwiji hun
kleur van boven bruinachtig met eenige lichtere
vlekken is, zoodat zij zeep weinig opvallen. De
moeder zorgt er voor, dat zij op een plaats komen,
waar zij zich gemakkelijk kunnen verbergen, voor
al waar het gras nogal tameijlk hoog is en
waar zich kuiltjes en gaten bevinden om- zich in
te verschuilen. De kleine vogels drukken zich bij
gevaar en op waarschuwing van de moeder direct
zoo dicht mogelijk tegen den grond, om niet op te
vallen, hetgeeivfbij htm donkere kleur meestal zeer
goed gelukt.
De moeder leert den jongen ook het voedsel zoe
ken. In het begin wordt het hun voorgelegd, maar
al spoedig weten zij het zelf te vinden. Het voedsel
bestaat uit allerlei kleine insecten, kevertjes, vlieg
jes en dergelijke, benevens verschillende insecten
larven. die aan plantenstengels of op den grond te
vinden- zijn. Later zijn ook slakjes en slakken en
regenwormen van hun gading. Ook de oude vogels
leven van ditzelfde voedsel.
De rr-oeder zorgt Voorbeeldig voor de" jonge. Zij
waarschuwt ze onmiddellijk als er gevaar dreigt,
zoodat zij ziyh direct tegen aen grond kunnen druk
ken of in een zuiltje kur.nèn verbergen. Daarbij
houdt de oude vogel zich vaak half lam of doet
op een, andere wijze erg ongelukkig, om zooveel
mogelijk de aandacht ven de jongen af te
Is het haar op die wijze gelukt de belagers van
haar jongen af te houden, dan vliegt zij plotseling
op en keert later naar de plaats terug, waar de
jongen zich ophouden, om ze weer bijeen te roepen
en gerust te stellen.
Kemphaairtriftie by haar jie.sï.
(Teekeniaeen J. J. Hof.)
de halskraag rondom den hal? gaat uitstaan en als
schild hals en borst beschermt. Verwoed vliegen ze
Searna op elkaar in, hevig met de vleugels slaan
de, zoodat het geklap duidelijk op een afstand te
hooren is, terwijl zij elkaar naar het schijnt hevige
stooten met den snavel toebrengen. Veelal trillen
de dieren van agitatie.
De andere vogels, die in de nabijheid zitten, aan
schouwen kalm dat tooneel, zij schijnen "zich er
niets van aan te trekken. Heeft het gevecht zoo
eenigen tijd geduurd, dan geeft één der strijders
het tenslotte op en gaat weer bedaard aan den
rand van .de kampplaats post vatten, waarna de
ander hetzelfde doet. Blijkbaar rusten ze nu eeni
gen tijd uit van den strijd -
daarvoor bijéenbrengt, dikwijls gedurende het broe
den een tijdlang de eieren warm houdt om het
wijfje gelegenheid te geven wat beweging te nemen
of haar voedsel te zoeken, voorts ook bij het ver
zorgen en opvoeden der jongen steeds pen helpende
eri vaak leidende taak op zich neemt, trekt het'
kemphaanmannetje zich van de heele vogelhuishou
ding totaal niets aan. Ja, men kan gerust zeggen,
hij weet eigenlijk niet eens wat zijn wijfje is en
wat zijn jongen zijn, dus hij kent geen eigen nest
en geen eigen vogelhuishouding. De beide Sexen le
ven geheel in los verband.
Tegen den tijd, dat het kemphennetje wil begin
nen eieren te leggen, zoekt zij een kuiltje ergens
in wat hoog gras, vaak in dé nabijheid van water
Daar het wijfje voor de
geheele, vogelhuishouding
moet zorgen, wordt nooit
aan een tweede broedsel
begonnen. Dit zou teveel
van haar gevergd zph.
Na een viertal we
ken zijn de jongen zoo
goed gegroeid, dat zij
kunnen vliegen. Zij.
zijn nu geheel zelf
standig geworden.
Aan een tweede
broedsel' wordt niet
begonnen. Sat zou
voor het wijfje stellig
al te druk zijn en te
veel van haar krachten vergen. Alleen als het nest
met eieren verstoord is, begint zij aan een tweede
legsel (in den regel drie eieren), maar dit wordt
dan toch ook erg laat, zoodat de jongen eerst tegen
eind September kunnen afreizen of zelfs begin
October.
In Augustus en September trekken vele van de
jongen reeds weg, waarschijnlijk met een deel van
de moeders. Later schijnen dan de andere wijfjes
te volgen, terwijl de mannetjes in den regel reeds
eerder zijn vertrokken. Met den kraag is de vecht
lust der mannetjes geheel verdwenen.
Ook op den voorjaarstrek zijn de geslachten veel
al gescheiden. De jonge wijfjes schijnen dan het
eerst hier aan te komen, later volgen de manne
tjes, terwijl tenslotte ook de oudere wijfjes arri-
veeren. De mannetjes trekken Ahar het schijnt,
steeds in groepjes van tien totvijftien, de wijfjes
in grootere troepen. De trek geschiedt altijd
's nachts- -
De wijfjes van de kemphanen zijn aanmerkelijk
kleiner dan de mannetjes minstens een derde
zoodat zij ook in hun winterkleed, dat overigens
wel eenige overeenkomst met dat van de mannetjes
vertoont, daaraan direct te herkennen zijn. Om de
grootte met die van meer bekende vogels te kun
nen vergelijken: een mannetjeskemphaan heeft on
geveer de grootte van een tortelduif, het wijfje is
vaak niet grooter dan een Groote Lijster (zoogen.
Dubbele Lijster), waarbij men echter de langere
pooten en den langeren hals van onze wonderlijke
kemphanen in aanmerking moet nemen.
J. J. HOT.