Uitvinding
auxinoëtisch noëmokymatodochium
SCHAAKRUBRIEK
m
m
i
Gruebeler's
tH ■',1112,
°fl°ü!
ofï^H^.SSl Sills^r «1^1
I a||lé
1
füf |pf fff
A
Kwartaalstand
ux
tal
a 'a-
tS
k ëJf
ONDER LEIDING VAN Dr. MAX EUWE OUD-WERELDKAMPIOEN SCHAKEN
IAËIA
GOEDE OPLOSSINGEN.
HP
van den oplossingswedstrijd 1941
'§55pS^r$1» S2iB Ja«0&3 .S^cft-o
DEN eersten keer, dat ik van
't Auxinoëtisch Noëmoky-
matodochium hoorde, was
op een zonnigen Juli-avond in Den
Haag. Sedert dien tijd heeft het
door de onverwachte gevolgen,
welke het met zich sleepte, een
ware sensatie veroorzaakt, hoewel
niemand precies heeft geweten,
waarom het ging. De eenigen, die
dat weten konden, waren de uit
vinder, Betsy en ik.
Betsy is aan een ieder bekend.
Ze is een verwende eigenwijze
baby. van twee en halven meter
hoog, wat voor een zoo jonge oli
fant een voorspoedig kind be-
teekent.
Des morgens kreeg ik, aan het
ontbijt, een kort briefje van den
«volgenden inhoud:
„Amice,
Som, als het mogelijk is, in den
loop van den dag eens even aan.
Ik moet je iets laten zien, dat
zeker je belangstelling zal hebben.
Vanavond blijf ik thuis, dus dan
ben je ook welkom. Adieu.
Gruebeler".
Be vouwde het briefje op en stak
het bij me. Hoewel ik erg be
nieuwd was wat Gruebeler mij wel
te vertellen kon hebben, kwam ik
door mijn drukke werk van dien
dag er niet toe, hem te bezoeken
en het werd avond eer ik mij naar
Delft kon begeven, waar mijn
vriend al sedert eenige jaren
woont.
Professor doctor Richard Trau-
gott Gruebeler was een sieraad
van de Delftsche Hoogeschool. Hij
was overigens een vrij zonderlinge
en teruggetrokken natuur, maar
een man van een waarlijk groote
•algemeene ontwikkeling en van een
diepe en algemeene belangstelling,
welke men helaas bij onze acade
misch gevormde werkers wel eens
mist.
Uit den aard der zaak was het
aan deze groote belangstelling te
danken en aan zijn geniale veel
zijdigheid, dat Gruebeler en ik
elkaar op mijn gebied vinden kon
den. Toen ik, privaat-docent in «de
Oostersche talen, met hem kennis
maakte,' stond ik eenvoudig ver
stomd over zijn geweldige kennis
van het Sanskriet. Op zijn verlan
gen vertaalde ik enkele brokstuk
ken uit de Veda's voor hem, niet
begrijpende, wat bij voor belang
kon hebben bjj dè oude wijsheid
uit het Oosten.
Het zou mij weldra duidelijk
worden.
Dien- avond tróf ik Gruebeler in
zijn werkkamer aan in een ern
stige, ik zou bijna zeggen: in een
plechtige stemming.
Hij kwam met beide handen uit
gestoken op mü af en had eenige
moeite om de juiste woorden te
vinden. Ik begreep, dat hij iets
héél belangrijks zeggen wilde, zó
belangrijk, dat het hem zelf over
weldigde. Ik drong daarom niet
aan, maar ging rustig zitten, stak
een sigaar op en begon over
koetjes en kalfjes te praten. Dat
hield Gruebeler niet uit. Hij
sprong driftig op en begon de
kamer op en neer te loopen.
Amice, riep hij opeens uit, die
oude Brahmanen hadden gelijk!
Herinner je wat in de Vedanta-'en
Sankhyaphilosofie wordt geleerd
over de kracht der gedachte!
Hij stond plotseling stil en keek
me ondervragend, bijna dreigend
aan.
Amice, glimlachte ik, er
wordt in de Vedanta zooveel ge
leerd over het denken, dat ik
moeilijk kan nagaan, wat je pre
cies bedoelt, maar meen je mis
schien, dat zij het denken beschou
wen als het scheppen van elemeh-
talen en dat zij de gedachte hiel
den voor een concreet, werkelijk
bestaand iets?
Juist! riep hij. Wij hebben in
het Westen de kracht van het den
ken eeuwen lang onderschat en
verwaarloosd. Maar de Oosterlin
gen hadden gelijk, denken is... het
scheppen van een concretie.
Mij heeft dat nooit vreemd
toegeleken, antwoordde ik. De mo
derne wetenschap heeft op 't ge
bied der metaphysica nog 'maar
haar eerste schrede gedaan, wan
kele kinderschreden... Doch het
psychisch Onderzoek en de studies
van Heymans e.a. hebben al aan
getoond, dat b.v. telepathie be
staat, dat het denken, de gedach
ten dus: trillingen zijn ën dat.de
telepaath een gevoelige psychische^
of physieke antenne bezit om de
s gedachte-trillingen van anderen op
te vangen.
.Juist! riep hij. Zeer juist!
Dat is het goede beeld. Er is
eigenlijk in de kosmos,niets an
ders dan trilling. Hét geluid: tril
lingen. Een instrument, datdeze
trillingen opvangt en weer in ge-'
luid omzet en het geluid bovendien
nog vele malen te versterken weet
is: een luidspreker. De gedachte:
trillingen. Het instrument, dat die
trillingen weer in gedachte omzet
en die gedachte bovendien duizen
den, millioenen malen te verster
ken weet is... de luiddenker. En
dat instrument... staat hier!
Hij sloeg op een klein kistje, dat
op zijn bureau stond. Triomphan-
telijk keek hij mij aan.
Ja, denk maar niet, dat ik
gek geworden ben! Als we nog in
de middeleeuwen waren, ging ik
.mét dit kistje den brandstapel op.
Och... en zijn we eigenlijk de mid
deleeuwen al voorbij? Neen. We
zijn geestelijk jiog barbaren en
duisterüngen. Maar hier dit
kistje, mijn auxinoëtisch noëmoky
matodochium zal de "wereld een
heel eind verdeT brengen...
Ontzet zat ik den ouden geleerde
aan te staren. Was hij krankzinnig
geworden? Had zijn groote ge
leerdheid hem tot razernij ge
bracht? Ik kon niet gelooven, dat
hij er in geslaagd zou zijn, zulk
een instrument te construeeren.
Hij zag mijn verbazing en ónge-
loovigheid en hield jilotseling op.
Yerschrikt Hoven do dieren uiteen
Foto Holland.
Je gelooft er niets van, hè?
vroeg hij grimmig.
Och, waarom niet... ontweck
ik.
Neen! zei hij woester.
schudde zijn grijze hoofd. ,Je ge
looft het niet, maar wat héb je er
tegen in te brengen? Geloof je dan
niét, dat gedachten trillingen zijn?
O, jawel.
Nu, dan moeten ze op te van-
gen zijn en te versterken.
Eh... eh... ja, misschien...
Man... zei hij op een toon,
alsof hij zeggen wilde: hoe kun je
zoo stom zijn, weet je dan niet,
dat het denken een geweldige
kracht is? Als ik denk: lantaren
paal breek door... dan breekt ze
niét, omdat onze gedachtekracht
niet sterk genoeg is. ,.JSen fakir,
een magiër, een getraind asceet
denkt al sterker dan wij, maar zijn
gedachtekracht is niets tegenóver
het ijzer van een lantaarnpaal.
Maar als ik mijn denken vermil-
Jioenvoudig..., dan knapt ze af als
een lucifertje.
In mijn stoel lag ik naar adem
te snakken.
Geloof" je het nu? vroeg hij.
Ja, loog dk. Ik was er nu
zeker van, dat, hij gek geworden
was en gaf hem gelijk om hem te
kalmeeren.
Ga mee, schreeuwde hij en
trok me mijn stoel uit. Hij nam
het .kistje onder den arm en met
fladderende haren rende hij de
voordeur uit.
Buiten wachtte een taxi.
Ik zal je het bewijs leveren,
hijgde hij.
Waar? vroeg ik.
Ik zal de oude Brahmanen
eeren, hernam hij. Hun wijsheid
was waarheid en dus zal ik hun
wijsheid hulde brengen in het Oos-
tersch symbool der wijsheid: den
olifant.
Een half uur later zaten we in
den Haagschen Dierentuin, waar
Betsy, de olifant rustig in haar
tuintje te suffen stond. Het sym
bool der wijsheid keek ons met
zeer onwijze slaapoogen aan. De
professor ging op een bank zitten
en opende het Ristje. Een wonder
lijk ingewikkeld instrument van
knoppen, weerstanden en -spoelen
werd zichtbaar. De professor deed
eenige geheimzinnige grepen in
het kistje.
Zoo, zeide hij, nu neem ik
zijn linkerpoot en jij z'n rechter.
Ik tel tot drie en dan tillen we
hem tegelijk op. Maar niet te snel.
Beur hem een meter omhoog. Op
gepast: één, twee...
Ik geloofde er geen zier van,
keek nu eens naar den professor,
die met een van inspanning ver
trokken gezicht naar den olifant
keek en dan weer naar Betsy, die
log en van geen kwaad bewust
heen en weer schommelde.
Drie, zei de professor.
Betsy, de olifant, stond plotseling
onbeweeglijk. Het leek of zij een
schok kreeg, zij zwenkte; haar
plompe pooten schoten onder haar
uit en met een plof viel ze zijlings
op den grond.
Wel verdraaid, schold Grue
beler. Je hebt niet meegeteld,
o 5
g E o c i»*
a «s ps m
V Se
Biq 3 >.5j
Oplossing No. 40A door P. Booxer: vier punten.
Wit: Kc7, Dd7, Lb4, Lg8. Pel. pi. d2, g5.
Zwart: Ke5. La8. Lb2, Pf2. pi. f4, tb.
1. Da4! dreigt 2. Ld6 mat.
1Ke4, 2 Lc3 mat.
1. Ld4!, 2. De8 mat.
1Pe4, 2. Pf3 mat.
Na 1 Kd4 gaat de dreiging door.
Oplossing No. 4<XB door A. C. White: drie punten.
Wit: Kf2. Tf5. Tg4, pi. a2. b7. c6. f6.
Zwart: Ka5, Ta6, pi. a7, b6? b5, g7.
1 b8L!, dreigt 2. Ld6, onv., 3. Lb4 mat.
1 gföL 2. Lf4, Kb4, 3. Ld2tt mat.
1g5,*2. Le5, b4, 3. Lc7 mat.
1g6. 2. dreiging.
Probleem No. 42A.
mm
Wit: Kc8, Dg7, Tf3, LbÖ. Le2, Pe8, Phl (zeven
stukken).
Zwart: Ke4, Ta5. Th5, La2, Lh2, Pb4, Pdl, pi.
Cd. do e3, f5 (eLf stukken).
Wit geeft in twee zetten mat.
Probleem No. 42B.
v
Wit: Kb6, Tf6, Lb4. pi. c2, c4, d2, e4 (zeven stuk
ken).
Zwart: Kd4, pi. b7, e5 (drie stukken).
Wit geeft in drie zetten mat.
No. 39A. A. de Wilde (4), J. Steffen (4). A. P.
Maakenschijn (4), J. A. Vroom (4), D. L. Rieke
(4), J. W. Stegeman (4), W. Bijl (4). A. Polder
vaart (4), J. H v. d. Velden (4), J. Harmsen (4),
J. (4), J. Hiilebrand (4), mej. W. F. Koch
<>CW. Jongeneel (4), A. Mes (4), H. Wenting (4),
H. Bur|f Jr-. (4>t^L. Kappers (4), G. Hofman
(4), A. v. d. Tol (4), W. de Vries Jr. <4).
No. 39B. C. J. Vogel (1). A. J. Berkenbosch (1),
D. Schaap (1), J. H. Burg (1), R. H. Mosterd (1),
D. 't Hart (1), J. Oudenaarden (1), W. Pieter-
son (L).
Correspondentie-adres Red. Duizend
en Eén", Postbus 959, Rotterdam.
10. Lel—f4
11. Pc3d5
12. Ddld2
Lf8e7
Pb8a6
Lb7 x d5
In aansluiting op in vroegere rubrieken gegeven
miniatuurpartijen volgen hieronder opnieuw enkele
„kortsluitingen".
WitReig. ZwartDr. A. Rey.
(Uit den laatsten wedstrijd om het kampioenschap
van Spanje).
Slavisch Damegambiet.
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 c7c6
3. Pgl—f3 Pg8—f6
4. Pblc3 e7e6
5. Lel—g5
Solider is 5. e3 om na 5Pbd7 met 6. Ld3 op
de Meranervariant aan te sturen.
5d5 x c4
6. e2e3 t
Beslist een fout. Alleen met 6. e4 kan wit com
pensatie verkrijgen voor den geofferden pion."*
6b7b5
7. a2a4
Dit bekende breken der damevleugel-formatie
levert hier door een toevallige omstandigheid
niets op.
7. a7a6
8. a4 x b5 c6 x b5
9. Lg5 x f6
Ook onmiddellijk 9. Pb5: wordt met 9Db6
beantwoord.
9. g7xf8
10. Pc3 x b5
Op het eerste gezicht volkomen bevredigend.
10. Dd8b6
11. Ddl—a*.
Het witte paard mag niet terug, daar op 11. Pc3.
Db2: 12. Del het antwoord 12La3 beslissend ia.
1 1Lc8d7
12. Lfl x c4 4
Wit kan niet meer aan materieel nadeel ontkomen.
1 2a6 x b5
13. Da4x &8 Lf8—b4f
Dit is nog sterker dan onmiddellijk 13bc4;
wittel
komt.
rker
daar nu de witte koning op een minder veilig veld
14. Kei—e2
15. Da8—a7
b5 x c4
Db6—b5
Wit geeft het op. Hij staat niet alleen materieel,
maar ook positfoneel zeer slecht.
WitJ. Nielsen. ZwartJohannesson.
(Te Kopenhagen gespeeld).
Dame-Indische Partij.
1. d2—d4 Pg8—f6
2. c2c4 e7e6
3. Pgl—f3 b7b6
4. g2g3 Lc8b7
5. Lfl—g2 c7c5
Deze minder sterke voortzetting geeft wit de ge
legenheid tot een krachtigen opmarsch in het
centrum.
•«*2. 6. d4d5 v
ia
Deze pion is door de tegenoverstelling Lg2—Lg7
'-indirect gedektf Een karakteristieke wending in deze
Qpèning.
v 6e6 x d5
7. Pf3g5 Pf6—e4
"Na,,, and ere zetten herovert wit den geofferden
pion met positievoogdeel.
8. Pg5 x e4 d5 x e4
9. Pbl—c3 f7- ft
Op deze wijze blijft zwart een pion vdór, echter
ten koste van positioneele zwakten op d* d-lijn.
Beter was 32Kf7. Daarentegen zou 12
00 wegens 13. Pe7:t, De7: 14. Ld6 de kwaliteit
kosten.
13. Dd2 x d5 Pc6—b4
14. Dd5 x f5
Een fraai kwaliteitsoffer.
15. Kei
16. Lg2 x e4
Zooals zoo dikwijls onder deze omstwwiigh
beslist oftk hiet het overwicht aan paraat aah
materiaal.
16. d?d5
Tegen de dreiging 17. Dh5f had zwart geen ver*-
dediging.
17. Df5—h5f Ke8—f8
Ook 17Kd7, 18. Ld5: leidt sneMot verlies.
18. Le4 x d5 g?-g6
19. Dh5—e5
Stelling na 19. Dh5—e5.
Pb4c2f
Pc2 x al
PI
4
Zwart geeft hét op, want na 19Tg8 beslist
20. De6, TgT^l. Lh6.
Afdeeling A.
A. de Wilde (564),xj. Steffen f531), L. P.
Kroep f531).
A. P. Maakenschijn f512), J. A. Vroom
(512). D. L. Rieke (509), J. W. Stegeman
(492). W. Bijl (492), K. Hartman (485), A.
Poldervaart (476), L. J. v. Popering.(473), J.
H. v. d. Velden (282). J. Harmsen (226),.
Schr. (226), J. Hiilebrand (226), mej. W. F.
Koch (225), W. Jongeneel (217), A. Mes (215),
G. H. Koopmap (212), H. A. Leniger (211),
Ad. J. Verlooij (21)5), H. Wenting (187), J.
H. Burg Jr. (147), L. Kappers (8ST), G. Hop
man (70), A. v. d. Tol (70), W. de Vriea Jr.
(70), B. Klok (57), J. Blanc (57), P. Gróo-
tenboer (27). J. D. v. Hees Jr- (27), mej. S.
Akkerman (27).
Afdeeling B.
C. J. Vogel (265), A. J. Berkenbosch (225),
D. Schaap (136), J. H. Burg (96). R. H. Mos
terd (75), D. 't Hart (72), J. Oudenaarden
(52), W. Pieterson (24).
nu heb ik alleen den Xmterptmt
opgebeurd en is ze onderst boven
gevallen. -.
Hij keek me nijdig aan. Ik
gaapte hem aan met van verba
zing open mond.
Maar... maar... eh... ik...
Ik-ik, jij dacht, dat het tóch
wel niet lukken zou, snauwde de
professor. En daarom heb je je
niet eens de moeite gegevén om
te denken! Ezel! Vooruit! nog een
keer...
Betsy was weer overeind ge
krabbeld? Ik dacht, dat ze den
heelen boel aan flarden zou slaan,
want een wilde olifant is even on
weerstaanbaar als een cycloon.
Maar er gebeurde niets. Het beest
was te versuft om zelfs de slurf
te bewegen. De groote' klapooren
flapperden alleenajigstig heen en
weer. De oppasser/ die er niets
van begreep en geen, argwaan
tégen ons verblijf op de bank
koesterde, keek het beest ver
schrikt aan.
Eén... twee... telde Gruebeler.
In gedachten greep ik met on
zichtbare handen de pooten van de
olifant beet "en stelde mij voor, dat
ik haar optilde. Mijn hoofd klopte
van inspanning...
Drie!...
En ja, langzaam ging Betsy
omhoog. Ze zweefde boven den
grond, zakté eerst naar den eenen
kant, helde toen over naar mijn
kant, zoodat ik me haastte in 'ge
dachten sterker te tillen en bleef
toen op ongeveer een meter
hoogte schommelen boven den
grond. We bewogen haar zachtjes
naar voren en achteren, 2e trom
pette van angst en gleed in een
snellen cirkel de geheele kooi
rond, zoodat ze wel een grotesken
en fantastischen zweefmolen ge
leek...
De oppasser smeet van schrik
twee emmers met water omver.
die rinkelend over den grond rol
den en liep schreeuwend het hok
uit. Maar wij keken elkaar aan,
de professor triomphantelijk, ik
geheel uit het veld geslagen.
Meteen kwam Betsy met een har
den smak op den grond terecht...
we hadden vergeten haar vast te
houden.
Nog eens, zei de professor.
Ik hijgde naar adem.
Je hebt gelijk gehad, m'n
waarde Gruebeler. Mijn excuses
voor mijn ongeloof. Mijn oprechte
excuses! En... mijn gelukwen-
schen!
(Vervolg op pagina 4)