De Zwerver
y
BVVlOtCSÊ-L SïXftï'
DE GOUDSCHE COURANT
Die onderdak zoekt In een onweersnacht
v
Zevende jaargang
No. 14
ONDER VRIENDINNEN.
Er is werkelijk seen trouwer tiel
daü m'n vrouw.
En ze heeft je al drie maal in den
steek se!aten'
Zeker, maar se ls lederen keer weer
teruggekomen!
Verlag Deike, Dultschland (m.)
Is het waar,- dat Je nieuwe verloofde
een wiskunde-leeraar ls?
Ja!
Dat treft prachtig! Want wat sou
een man anders met zoo'n onbereken
bare vrouw als jij bent, moeten be
ginnen? (Teekenlng De Coiilnck)
KLEEREN MAKEN DEN MAN.
NA DE AANRIJDING.
En toen ik de rechtzaal binnenkwam, stond de rechter op, gaf me een hand
en zei: Roe maakt u het wel sinds dén laatsten keer, dat ik u hier zag?
(Teekenlng De Conlnck)
HIT MEEST GESCHIKTE Pk«w_ fI
fJOGENBLIK. J
Hij: Ik ben verschrikkelijk nieuws
gierig, wat u wel zoudt zeggen als lk
u kuste.
Zij: Als u werkelijk zoo nieuwsgierig
was, dan wist u het al lang!
Verlag Deike, Dultschland (m.)
Hum. Mat. Dienst, Hongarije (m.)
Ezel! Kun je niet bellen?
Bellen wel. maar fietseh niet!
Hum. Mat. Dienst, Hongarije (m.j
Wat doe ja daar, kerel?
Ik wil den keeper om zijn hand-
teekening vragen!
Hum. Mat. Dienst, Hongarije (m.)
DE POT VERWIJT DEN KETEL.
Ie Loodgieter: Ik hoorde gisteren 'n
leuke mop over de vergeetachtigheid
van loodgieters!
2e Loodgieter: Hoe was die?
Ie Loodgieter: Grutjes..., Nou ben
lk 'm glad vergeten!
(Teekenlng Backer)
Zij: Ik heb vandaag gekookt volgens
een recept van da radio.
Hij: Zie je nu wel, lk heb je altijd
Wel gezegd, dat ons toestel slecht is..
Hum. Mat. Dienst, Hongarije (m.)
Jij leelijke, zwarte neger! Nog één
woord, en lk bega aan jou alle mis
daden, die in het wetboek staan!
(Teekenlng Backer)
Maar jongeman, Je behoeft voor mij
heusch niet bang te zijn, ik doe geen
vlieg kwaad!
Pr. 111. Bur., Denemarken (m.)
Hij was juist op het punt geweest
wakker te worden. Nu opende hij
traag de oogen. Hij bevond zich in
-een vreemde keuken met glimmend
gepoetste koperen ketels. Vóór hem
stond een politieman.
Een tweede had zijn schouder vast
gegrepen. Buiten klonk het gemom
pel van vele menschen. Op den drem
pel stond een boschwachter. Dreigend
hield hij een zwaren knuppel in zijn
hand.
Martens stond op. Hij poogde orde
te brengen in den chaos van zijn ge
dachten. Bjjiten sprak iemand zeer
opgewonden tot de menigte.
Ik kwam vanmorgen heel vroeg,
een half uur na afloop Van het on
weer hier. De deur stond open. Ik
trad het huis binnen en riep; geen
antwoord. Toen ging ik naar boven
en vond de twee oude menschen ge
wurgd in hun bedden, alle kasten en
laden "waren overhoop gehaald en
leeggeplunderd.Pas toen ik weer
wel een beetje zout maar de flesch
was vol. En wat een verrukkelijke
wijn zat er in!
De regenvlagen zwiepten nu tegen
de ruiten. Kletterend gutste het. re
genwater van het dak op den grond.
Maar wat hinderde dat? Hij zat hier
veilig en droog!
Het was maar goed, dat* de don
derslagen zoo luid klonken en het
regenwater zoo'n geweld maakte, an
ders zou Martens moeite hebben ge
had zijn oogen open te houden. Hij
had een heel stuk van het brood ver
orberd, het stuk ham had hij zoowat
heelemaal naar binnen gewerkt, de
flesch was leeg tot op den bodem. Nu
echter gleed zijn elleboog over het
tafelblad, zijn arm strekte zich en
zijn Soofd viel er op. Verward wer
den zijn gedachten. Er zijn tpch ook
wel goede menschen op de wereld.
In naam van de wet!
Martens voelde, hoe iemand hem
hardhandig heen en weer schudde.
naar beneden ging, zag ik den man,
die aan de keukentafel zat te slapen.
Toen nam ik de beenen en ging hulp
halen.
Mhrtens begreep de situatie.
Beste menschen, ik wil u ver
klaren.
Het was hem echter niet mogelijk
zijn woorden met een gebaar kracht
bij te zetten. Voor het eerst in zijn
leven droeg hij boëien. Men duwde
hem naar buiten, met gebalde vuis
ten ontvingen de menschen, die daar
stonden, hem. Vochtig, fonkelend In
de stralen van de morgenzon, lag er
het van regen doorweekte land.
Diep ademde Martens de fris-
sche morgenlucht in. Hij keerde zich
om en keek met een dankbaar hart
naar het huis, dat één enkelen nacht
het zijne was geweest Vele, vele ja
ren was het hem niet overkomen, dat
hij zóó vorstelijk en weelderig had
gegeten en gedronken en zijn roes
zóó rustig had kunnen uitslapen.
(Vervolg van pagina 1.)
Niet noodig'. Knap eerst maar
een beetje op! Dan zullen wij een
bed voor je opzoeken.
Als hij wat minder vermoeid en
hongerig was geweest zou de zwer
ver zijn opgestaan om zijn gastheer
te bedanken en afscheid te nemen,
toen deze de keuken uitging en de
trap weer opklom. De vensters rin
kelden als de donderslagen weer
klonken. Af en toe kraakte een deur
of klonk uit de verte een stem.
Ieder zijn eigen werk! dacht
Martens.
Met zijn zakmes sneed hij dikke
plakken van de zware, donkerroode
ham mét den bruin-gouden zwoerd-
rand. Die ham smaakte opperbest
se."-
»v i*-\
ZATERDAG 16 AUGUSTUS 1941.
Dl ZWERVER
Om geen hinder te heblj
menschen en honden
hun gescheld en geblaf, had
Martens een toevlucht gezocht op
een landweg. Misschien had hij ge
luk. in weerwil van zijn broodmagere
gestalte en zijn gelapte kleeren. Mis
schien gaf een medelijdende boerin
hem een bord soep en liet zij hem in
de hooischuur slapen.
Dagdief! had een landarbeider
hem toegeroepen, die, zijn knapzak
over den schouder geslingerd, naar
huis terugkeerde.
Dagdief! Maar het Het hem koud.
Als hij er in slaagde in een boeren
huis onderdak te krijgen, dan zou hij
zich nuttig maken door manden te
vlechten, kapotte meubelen te repa-
reeren, vaten te herstellen- en zoo
voort. 2ijn papieren waren in orde
en goede getuigschriften had hij ook.
Iedere veldwachter mocht ze zien.
Doch men luisterde ternauwernood
naar hem. Als hij aanklopte aan de
met ijzer beslagen deuren der boer
derijen.' dan riep de vrouw haar man
of haar zoon. Meermalen viel er voor
hem dan nag wel een stuk brood af,
een snee spek, een paar centen.
maar als hij om onderdak vroeg, dan
werd hem steeds de deur gewezen.
Hier was bijvoorbeeld een groot
dorp, een dorp van rijke wijnbou
wers, de dochters Hepen met zijden
kousen rond, uit alle huizen klonk
vroolijke radiomuziek en toch was er
voor een man als hij geen plaats. Zoo
zijn de menschen tegenwoordig!
Zeker, het was zomer en in de vrije
natuur mag men gratis verblijven.
Maar al reeds veertien dagen lang
dreven dreigende donderwolken
langs den hemel. Als zij zich samen
pakten en zich In stortbuien ont
lastten boven het vrije veld, was hij
doornat. Hij moest dus wel probee-
ren vanavond ergens onderdak te
krijgen.
Doodmoe liep Martens verder, het
stof wolkte öm zijn versleten laarzen
op. Hij zag het echter niet Zwaar
geladen was de sombere avondhemel.
Na een half uur te hebben geloopen,
stond hij opeens stil: Aan zijn lin
kerhand werd een smal pad zicht-
baar, dat een niet zoo goeden waar
nemer stellig zou zijn ontgaan. Aan"
het einde ervan was het schijnsel van
een lamp te zien.
Laat ik het maar eens probee-
ren! zei Martens. Over zijn schouder
hing aan een versleten riem een oude
knapzak. Daarin zat wat bedelen of
diefstal hem hadden opgeleverd:
broodkorsten, vruchten. Nu hij ver-
derd schreed, sloeg hem een golf van
warmte tegemoet Het deed hem
goed. Het was weldadig warm en
rook heerlijk gekruid als de geur van
edelen wijn. Hm! Rijpe perziken' Hoe
heerlijk was het die fijne donzige
huid te voelen! Neen, nu geen roman
tiek. Twintig jaar oud is hij al zoo
lang geleden geweest nu loopt hij
reeds naar de zestig. Hij voelt het
maar al te goed aan zijn ledematen.
Hij wil slechts vragen om een
hoekje in de schuur of in den stal,
omdat er een onweer in aantocht
is. Alles zou hij -afgeven: zijn pa
pieren, zijn lucifers, zijn pijp van
kersenhout zijn tabakszak, die eigen
lijk de beurs van een paardenkoop
man was.
In de verte schoten bliksemstralen
langs den blauwzwarten nachthemel.
Martens was nog geen vijftig pas van
het -tuinhek 'verwijderd. Hij bleef
staanhad iemand geschreeuwd?
Neen. Slechts een dóf geluid'was
hoorbaar. Deze boerenhuizingen heb
ben een zolder, welke luid klinkt als
men er op loopt. Geen hond sloeg
aan. Dat was een goed voorteeken.
Eindelijk een beschuttend dak!
Hijjverhaastte zijn schreden. Onder
zijn voeten kraakten de kiezelstee-
nen. Hij struikelde en vloekte bin-
OJivt-
JZwaar geladen wat de sombere hemel.
Teekenlng De Con(nek.
nensmonds. Het licht ging uit. Een
bliksemstraat schoot van den hemel
neer. Hel verlicht wffls- ineens het
huis, de vensters schenen van blik
te zijn.
Goed voHcTHep de iandlooper,
zoudt u mij niet voor één nacht on
derdak willen geven?.Mijn papie
ren zijn in orde!
Zijn stem, van nature krachtig,
klonk heesch, ze was bijna onver
staanbaar. Hij kreeg geen antwoord.
men nieuwe bliksemstraal Het hem in
een open venster twee hoofden zien,
die naar hem keken. Hij herhaalde
zijn verzoek. Toen werd het venster
gesloten. Langen tijd was er niets te
hooreil dan het gerommel Van den
donder; de bui kwam steeds nader.
Eindelijk klonken voetstappen bij
het hek. Het tuinhekje ging open.
Een man stond er, met een lantaarn
in zijn handig Hij was naar schatting
dertig, vijf en dertig jaar oud. Men
kon het hem aanzien, dat hij sterk
en energiek was. Hij sprak en zijn
stem verried vriendelijke hartelijk
heid. y
Goede vriend, wij zijn geen bar
baren. Kom binnen. De bui zal zóó
losbreken. Het is niet goed voor het
koren
En voor de zwervers.vulde
Martens aan. Bedankt dat ik mag
schuilen!
De boer bracht hem in de keuken.
Daar stond een brandende iamp_ mid
den op de tafel. Er naast lag een stuk
'ham, een half roggebrood, een atuk
kaas op een wit bord en een paar
van. die dikbuikige flesschen ven
donkergekleurd glas, die ieder twee
liter bevatten.
Tast toe, man, noodigde de boer
uit Neem mij niet kwalijk, maar je
ziet er niet naar uit, alsof je eiken
dag je honger kunt stillen!
Dankbaar keek Martens den onbe
kende aan, die hem zelfs de eer be
wees zijn glas te vullen. Den eersten
dronk wijdde hij aan het welzijn van
zijn gastheer.
U moet mij verontschuldigen,
dat ik niet met u aanstoot, zeide
deze.-Mijn broer en ik hebben zoo
even ons avondbrood gegeten en nu
gaan wij gauw aan den slag om bo
ven een kamer vrij te maken, die wij
als proviandkamer noodig hebben.
Als ik een handje mag helpen...
bood Martens aan.
(Vervolg op pagina 4.)