ZONDAG 28 SEPTEMBER.
1873.
N°. 222.
WEEKBLAD VOOR DE KRIMPENER-, ALBLASSER- EN LOPIKERWAARD EN OMSTREKEN.
I
6 u n s t i g.
BUITENLAND.
OVERZICHT.
aange-
Deze Courant wordt geregeld lederen Zaterdag-middag
verzonden. Prijs: voor Schoonhoven per driemaanden ƒ0,70.
franco per post door het geheele rijk f 0,80.
Prijs der AdvertentiënVan 1 tot 5 regels ƒ0,50. Iedere
regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte.- Inzen
ding franco, en uiterlijk tot Zaterdags-voormiddags ten 10 ure.
SCHOONHOVENSCHE COURANT
S. W. TST. VAN NOOTEN,
Uitgevers.
ster te mogen matten,
len 14 Juni daar-
r Frederik van Bbn-
iigsten Bisschop van
leer Willem Khnkert,
het kerkie en de
i den LI. Aartsengel
daarin dagelijks de
zonder nochtanè de
i *s fleer-Aartsbergen
lijnen zij niet lang
unne kerk te laten
uli 1409 gaf Johnn
eer-Aartsbergen, ver-
Michael of op het
begravenvoor wie
a; mits dat zij, in-
van ’a Heer-Aarts-
an den Pastoor en de
jen zouden voldoen,
dag, door Bisschop
bekrachtigd werd.
het klooster vermeer-
godsvrncbt der kloos-
uh, in het jaar 1414,
inden fleer Willem
re geloften, aan de
van St. Franciscus,
icolaas IV ingesteld,
het klooster te zijn
oor Willem Klinkert,
Ier VincxDirck van
i der Meurs, Priea-
n Jan van Ammers,
'ritsz., Jan Maartz.
z.Klerken (1), al
ver melde manuscript,
der penitentie va;
welc ooc noch ee:
va: de: Roomse hen
Stelt u voor den directeur van eene of andere
namelooze vennootschap, eene verzekering- of
stoombootmaatschappijeene industrieele of han-
delsvereenigingdie in de jaarlijksche vergade
ring der aandeelhouders het woord erlangde tot het
uitbrengen van zijn financieel rapport en begon
met de woorden «Mijne Heeren aandeelhouders!
ik heb het geluk hier te mogen verklarendat
de financieele toestand onzer maatschappij gunstig
iswant de rekening over het afgeloopen jaar
sluit met een tamelijk tekort, aan de aandeel
houders kunnen geene winst-uitkeeringen worden
gedaanonze gewone uitgaven en inkomsten be
loven in de volgende jaren elkaar te zullen dek
ken en alleen voor de buitengewone zullen wij
uit ons reservekapitaal moeten pptten.”
Indien gij als aandeelhouder onder het gehoor
van zoodanigen rapporteerenden directeur gezeten
waart, zoudt gij waarschijnlijk den voorzitter
verzoeken de zitting te sluiten en een genees
heer te ontbieden, om( dezen te vragen of de
directeur soms aan een aanval eener tot dus ver
nog niet geopenbaarde krankzinnigheid leed.
En toch zoudt gij zelfs in zoodanig geval
ongelijk kunnen hebben.
Alles in de wereld is betrekkelijk, en indien
de bedoelde maatschappij gedurende de vooraf
gegane jaren hevige verliezen had geleden en
daardoor op hare rekeningen steeds tekorten
waren voorgekoinendie door de rekening van
het volgend jaar voortdurend hadden moeten
worden gedekt, dan zoude ook een rapport als
het bovenaangehaalde gerust een gunstig rapport
mogen heeten.
Maar nu hebben wij hier niet te doen met
den directeur eener vennootschap, doch met den
Minister van financiën van eenen staat, en nu
zegt die Minister o. a. het volgende «Mijne
Heerenleden der Tweede KamerDe
dienstjaren tot en met 1870 zijn afgesloten en
de.dienstjaren 1871 en 1872 zullen vermoedelijk
een ongedekt nadeelig slot ter vereffening ach
terlaten van f 2.658.525.85. Deze uitkomst,
Mijne fleerenmag inderdaad zeer gunstig wor
den genoemd. En het dienstjaar 1872 verdient,
dat wij er nog een oogenbhk afzonderlijk onze
oogen op vestigen omdat we dan het heugelijke
verschijnsel zullen waarnemen dat we in dat
jaar eindelijk het zoo lang gewenschte doel heb
ben bereikt, dat de gewone kosten onzer staats
huishouding door de gewone inkomsten hebben
kunnen worden gedektHet is mij zeer aan
genaam u deze tijding te kunnen brengenomdat
wij thans niet langer de oogen behoeven neer
te slaan voor de beschamende beschuldiging
ik laat daar of ze geheel gegrond' was die de
commissie van rapporteurs dezer Kamer over
het Eerste Hoofdstuk der Staatebegrooting voor
1870 tot natie en regeering richtte, in deze
woorden Er ligt een scherp verwijt in het
vernederend feit, dat de Nederlandsche Staat,
in weerwil van sterk toegenomen welvaart en
bloei, sedert 1814 nimmer ten volle uit eigen
middelen in zijne gewone behoeften heeft voor
zien.
Sommigen uwer wrijven zich misschien de oogen
uit en herhalen te korten zeer gunstig dek
king van de gewone kosten door de gewone uit
gaven heugelijk verschijnsel dat is zeker
hoogere financieele politiek.
Neen toch niet, dat is doodeenvoudig en alles
volkomen verantwoord.
Nederland heelt al vrij wat financiëele ge
varen doorleefd.
Menigeen zal zich den tijd herinneren, toen
men niet tevreden scheen met den grooten schul
denlast waarmede de geschiedenis van het laatst
der vorige en het begin dezer eeuw ons had
bezwaardtoen men voortgingtengevolge van
het volhardingssysteembij den Belgischen oorlog,
nieuwe,schuldenlasten op de oude te stapelen.
Menigeen herinnert zichhoe in 1844, nadat
de Kardinaal Nico-
ht over Duitschland
i de kloosters zocht
fillem Klinkert ver-
aeders, de order van
om naar den regel
ren te leven; diens-
ook de eerste Prior
edert is het klooster
Hollandsche kapittel
Reguliere kloosters
rij het oprichteu van
den 4 Mei 1444,
j geworden,
iveratroomde, en de,
ar reeds zeven jaren
in de kloosterlingen,
uk lands, de Donk
iard, onder Brarid-
ie cijns, verkregen
wegens zijne vrouw
er van de Lek en
tn volgenden brief
Nassouwen, Heere
nde Johamia, Gra
ger Landen voorsz,
allen Luyden, ende
openen Brieve: Bat
aengesien saligheyt
tkomelingen zielen,
Is te wecken, ende te
w ende beden deel
hebben, ende geven
Nakomelingen, den
St. Michielsbuy-
een Stuck Landts
toebehoorten, ofte
den slooten, binnen
»ijcl, (in den) Al-
vrkerck ende Bouw
ende te doen tim-
nutste sal duneken
'de enae goeder Luy-
wrsz. wij hem over-
vermits desen onsen
ijns, al-omme twee
'w, ende onse Na
telen, alle Jaer op
nlerbonder weder-
i Luyden des Kloos-
in onser hoede ende
mogen, sender alle
ave ende Gravinne,
'ben des tot oorconde
nde onse Nakomelin-
in ’t Jaer ons Heeren
'ier-en-twintig, acht
•ven, vierde Overste
ft omtrent het jaar
iren de keuken en
doen bouwen,
tte Gerrit van Poel-
omade, een dage-
'&n de H. Catharina
Vervolg hierna,
atthys van de Vyvet;
ie Maers, Priesters,
Ammers, Diakenen;
hartens en Gysbert
de oogen waren opengegaan de ongerustheid
aller gemoederen beheerschteeen staatsbankroet
werd gevreesd en de gedwongen leening van den
Minister van Hall als redmiddel werd
grepen.
Menigeen herinnert zich, hoe geheel anders het
later was, toen de fortuin in Nederland hare
verblijfplaats scheen te hebben opgeslagen, toen
de rekeningen telkens met voordeelige saldo’s
slotentoen men voor een aanzienlijk bedrag
schuld amortiseerde en dus den jaarlijkschen
rentelast verminderdetoen men spoorwegen
aanlegde, het geheele land door.
Menigeen heeft later na 1867 het voorhoofd
gefronsd toen die zoete voordeelige saldo’s we
der verdwenen toen men de groote amortisaties
van schuld begon te staken toen men wel voort
ging met het aanleggen der staatsspoorwegen
maar toen ook de jaarlijksche rekeningen sloten
met tekorten. Toen dachten velendat men
eenen verkeerden weg insloeg, en toch de erva
ring heeft getoond, de rede van den Minister
van Financiën heeft bevestigddat men juist
na 1867 eenen goeden weg heeft gekozen eenen
weg, waarop men slechts hebbe voort te gaan om
aan Nederland eenen goeden en zekeren finan-
cieelen toestand te verschaffen.
Financieel, dit weet men, hangen Nederland
en Indië nauw samen.
Zonder Indië zouden wij als afzonderlijken
staatals staatvoldoende aan de behoeften der
nieuwere maatschappij, misschien reeds lang zijn
te gronde gegaan of in ieder geval een armoedig
bestaan hebben voortgesleept en nog voortsleepen.
Indië is voor ons een goudmijn geweest. Het
stelsel der gouvernementsculturend. w. z. van
de teelt en den verkoop der indische producten
voor rekening van het Rijk heeft ons schatten
toegevoerd. Daarvan hebben wij een ruimeen
zeer ruim gebruik gemaakt.
Een geruimen tijd geschiedde dat putten uit
die bron met al de zorgeloosheid en al de
ruimte van geweten, welke bij iemand, die door
den goudglans verblind is geworden, niet on
natuurlijk kan heeten.
Langzamerhand echter is men wat minder zorg
loos en wat minder ruim van geweten geworden.
Men heeft zich vooreerst afgevraagd of die
gouvernementsculturen wel zulke zekere inkom
sten waren. Men is toen begonnen met er ver
scheidene af te schaffen als op zich zelve niet
eens voordeelig. Men heeft overgehouden de sui
kercultuur, die echter ook volgens een onlangs
aangenomen wet binnen bepaalden tijd zal weg
vallen, en men heeft alleen de cultuur der koffie
als gouvernementscultuur overgehouden. Nu is
men daarbij gaan bedenkendat bet bedrag der
inkomsten van het land evenals die van eenen
koopman geheel afhangen van de wisselende
prijzen dier koffie, en dat een nadeelige oogst
of concurrentie of andere eventualiteiten, han-
delscrisissen e. z. m., op onzen financieelen toe
stand plotseling een allernadeeligsten invloed kon-
den uitoefenen. Daartegen dient te worden ge
waakt, redeneerden velen. Op den duur is het
misschien nog zekerder, om de inkomsten uit
Indië niet door het planten van koffie maar op
de gewone wijze door belastingen in geld te innen.
Maaral is de uitvoering van zulke plannen nog
niet mogelijk, dan is het toch zeer wenscbelijk,
om het daarheen te leiden, dat ten minste de
gewone uitgaven, voor Nederlands staathuishou
ding benoodigd, ook uit Nederlands gewone
eigen inkomsten kunnen worden voldaan. Dat
is in ieder gevalhoe onze indische inkomsten
ook verkregen worden, eene wenschelijke zaak.
Al ontvielen ons dan ook eens die uitgaven,
konden wij wel geen groote werken meer aan
leggen, geene nieuwe spoorwegen van staatswege
bouwen, geen kapitaalschuld meer aflossen,
maar zouden wij toch altijd burgerlijk kunnen
levenonze gewone staathuishouding drijven en
de renten onzer staatsschuld betalen.
Doch wij spraken ook van ruimer en minder
ruim geweten.
Eindelyk, zoo men ten minste de jongste
berichten uit Frankrijk gelooven mag, zou
de graaf van Chambord gehoor hebben gegeven
aan de wenschpn zijner oude en nieuwe vrien
den en het weinig goeds voorspellend stilzwijgen
hebben afgebroken.
Zoolang dit niet het geval was, moest men
aan nemen dat de graaf zich zei ven gelijk bleef,
en, getrouw aan zijnlegitimiteits-beginsel, er niet
in ’t minst aan dacht de rechten van het volk
te erkennen. Voor de legitimisten was dit stil
zwijgen om wanhopig te worden; het dreigde
al hunnen arbeid, aan de tot standkoming der
fusie besteed, vruchteloos te maken, en geen
wonder dus dat het uiterste beproefd werd.
Een eerbiedig adres, door een lid der rechter
zijde, namens 130 leden dier partij, den pre
tendent overhandigd,’ waarin duidelijk wordt
gemaakt dat het belang van maatschappij en
kerk het doen van concessie dringend eischt,
heeft doel getroffen. Op de hem gestelde vragen r
of zijne troonsbestijging onvermijdelijk een
godsdienstoorlog met Italië zou ten gevolge heb
ben; of eene constitutie door hem wordt afgewezen,
en of op het punt der vlag aau geen toegeveu
te denken valt, heeft de graaf geantwoord,
dat bet eene dwaasheid zou zijn om Frankrijks
toekomst op het spel te zetten, door die onaf
scheidelijk te verbinden met de zaak van het
Katholicisme, te meer daar hij gelooft dat Bis
marck zijn eigen werk wel zal vernielen en
tegen dien tijd krachten moeten verzameld wor
den. Ook zou de graaf genoegen kunnen nemen
met eene grondwet, ingericht overeenkomstig de
behoeften en wenschen van het landeene naar
den eisch der omstandigheden omgewerkte editie
van het Charter van 1814. Op het punt der
vlag zou hij zijne meening eerst bekend maken
nadat de Nationale vergadering hierover be
slist had.
Blijkt het waar te zijn dat de graaf zich
in dien zin heelt uitgelaten, dan voorzeker heeft
de monarchale partij reden om den moed nog
met te verhezen, en bestaat er weder eenige
kans dat Hendrik V nog eenmaal, zy ’t ook
als gelegenheids-monarch, optrede. Maar tegen
over die concessie-berichten, die, naar men denken
ka.idoor de legitimistische organen ijverig ge-
exploiteérd worden,staat het bericht dat de graaf,
in een schrijven aan den aartsbisschop van Parijs,
zijne volle sympathie zou betuigd hebben met
de gedachten, in diens jongste mandement uit
gedrukt, een bericht, dat, tegengesproken door
de legitimisten, door la France nader beves
tigd wordt.
Ontrust door al die kuiperijen der konings-
gezinden, beginnen de reFublikeinsche organen
Wij zullen voortgaan onze eigene gewone in
komsten en uitgaven in evenredigheid met elkaar
te houden.
Wij zullen ons waarschijnlijk wel mogen
vleien met eene steeds toenemende opbrengst
onzer belastirigen, en wij zullen ons wanrschij’n-
lijk ook wel mogen vleien met jaarlijksche batige
saldo’s op de Indische rekening.
Blijft er dat alles nu op dien voet en wordt
onze hoop verwezenlijkt, dan worden wij nog
eens een rij k landzonder dat het beschamend
feit, dat wij van Indië ook voor onze gewone
uitgaven leven moeten, ons kan worden tegen
geworpen.
En indien het ongeluk ons trof en de
Indische bron droger werdzouden wij er toch
nog-altijd een fatsoenlijk burgerhuishouding op
na kunnen houden.
Dat is nu wel geen ideaal, doch dat is ook
maar eene berekening voor het ergste geval. En
die van zich zelf zeggen kandat hij voorzichtig
genoeg is geweest, om zich zelfs daarop voor
te bereiden, kan altijd fier het hoofd opheffen.
Daarom sprak de Minister het woord gunstig
uit.
Want die quaestie der indische baten was ook
eene gewetensquaestie. Twee vragen moesten zeer
ernstig worden gesteldhoe is bij de culturen
het lot der bevolking die de producten verbouwt
en worden aan den vooruitgang van Indië zelf
wel de noodigc uitgaven ten koste gelegd
Op beide vragen was het antwoord niet gunstig.
Toen is men een ander stelsel gaan volgen.
Men heeft die groote batige sloten van Indië
niet zoo maar ui de beurs gestoken. Men is
begonnen aan de bevolking beter plantloon te
verzekeren. Men is vele misbruiken gaan af
schaffen. Men heeft tot regel aangenomen, dat
hoe langer zoo meer geld aan Indië zelf moest
worden afgestaan. Daar bestonden zooveel behoef
ten aan middelen van gemeenschap, aan haven
werken, aan verbeteringen in den publieken dienst.
Indië, dat het geld gaf, had ook recht dat het
er een aanzienlijk deel van te gebruiken kreeg.
Bovendien, hoe meer men den vooruitgang in
Indië bevorderde, hoe meer men ook op den
duur de voortbrengende kracht van dat land
zoude verhoogen.
Nu is men niet zoo dwaas geweest, om alle
bijdragen uit Indië in het vervolg hooghartig
van de hand te wijzen. Immers ook Indië heeft
belang, groot belang bij het bestaan van het
moederland, ook een deel der algemeene lands-
regeering werkt ten behoeve van Indiëook
onze schulden zijn gedeeltelijk mede voor Indië
aangegaan.
Maar men brengt nu onder de begroeting
der uitgaven in Indiëgelijk men het altijd
deed, eene zoogenaamde Indische bijdrage ten
behoeve van het moederland, welke bijdrage in
de laatste jaren zoo ongeveer tusschen 10 en
11 millioen beloopt. Men ziet er niet tegen
op, om voor uitgaven in en voor Indië groote
sommen te bestemmen en de zaken op dien
voet regelende wacht men bedaard den afloop
der diensten af, of er misschien ook nog iets
overschiet.
Deze voorzichtige wijze van financieel beheer
heeft nu ten gevolge gehad, dat de rekeningen
van hetgeen in Indië werd ontvangen en uit
gegeven na aftrek natuurlijk van de genoemde
bijdrage aan Nederland in de laatste jaren
zeer aanzienlijke saldo’s hebben opgeleverddoor
dat de inkomsten aldaar verre boven de raming
gestegen zijn. Die kwamen, omdat men in
Indië met het opmaken der rekeningen zeer ten
achteren wasop een goeden dag aan het licht,
en men heeft die saldo’s gaarne gebruikt, zoowel
om in Indië zelf meer uitgaven te kunnen doen,
als ook om hier te lande schuld te delgen en de
tekorten op onze eigene rekeningen der laatste
jaren te kunnen dekken.
Want tegenover de saldo’s der Indische
rekening stonden, wegens de verminderde In
dische bijdrage, waarmede wij ons hier tevreden
stelden, tekorten op de rekening van het moe
derland. Die tekorten mochten echter reeds
daarom niet tot ongerustheid stemmen, omdat
wij niet in de gewone uitgaven, maar in de
buitengewone, zooals aanleg van spoorwegen,
ondersteuning der kanaalmaatschappij e. a. dgl.,
hunnen oorsprong vinden.
Nu is de oorlog met Atehin een leelijk in
cident, want die zal ons waarschijnlijk wel ruim
30 millioen kosten. Maar de Indische saldo’s
zijn nog niet op. De oorlog kan daaruit be
taald worden en dan blijft er nog over.
Intussclien beginnen wij uit onze staatsspoor
wegen voordeel te trekken, onze schuldenlast
is verminderd en daarmede dus ook de jaar
lijksche uitgave voor renten.
Dit danken wij aan Indië.
Wij zullen voortgaan jaarlijks uit de Indische
middelen eene bijdrage te bestemmen voor onze
uitgaven in Nederland, en wij zullen voortgaan
de middelen van welvaart in ons land te ver
meerderen.
Wij zullen aan den anderen kant niet karig
zijn, om op de Indische begrooting flinke cijfers
te brengen ter bevordering van Indie’s welvaart.