I 1877. rutlen, ZONDAG 4 MAART. H N°. 403. EN, N Jz. WEEKBLAD VOOR ZUID-HOLLAND EN UTRECHT. MEN, r», iarij eiken r. de Wed. EN, irkerk, Zn., Uitbreiding van de Wet-Van Houten. BUITENLAND OVERZICHT. rage franco minzaam NEN. lLK. Aart Admiraal. S. W. N. VAN NOOTEN, Deze Courant wordt geregeld iederen Zaterdag-middag Verzonden. Prys: voor Schoonhoven per drie maanden 0,70. Franco per post door het geheele rijk 0,80 Alle binnenlandsche Advertentie*, waarvan de plaatsing S maal wordt opgegeven, worden slechts 2 maal in rekening gebracht. Prys der AdvertentiënVan 1 tot 5 regels ƒ0,50. Iedere regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzen ding franco, en ui ter lijk tot Zaterdags-voormiddags ten 10 ure. AARDBE- al soorten, baar in de \ide Gouwe i, en geven oorzien zijn I. I I1FEREN, •t, tot de hebben bij ten Begun- EIBR ii missionair u intussche kans he -Jen laakt SCHOONHDVENSCHE COURANT en worden i voor eone >rg dragen. 3oakoop. den van Staats-tusscbenkomat in deze legenbeid nog ontelbare malen hun argumen- 5,80 4 6,90, kochte van ien was er iaat hielden stuk min wee weken. 50 tot 165. 160 tot 180. e Kalveren ets. Min ts het kilo, et stuk, ;a. Potwei- niet voorgesteld, al de elf we weer zou we ook beslissend //ja” op 5 qual. f 74. ie f 10,20 4 ikeesche en 9,00 i 9,76. iche f7,30 sche f7,00 en Over ste f5,40 a 5.00 i 6,70. 1 4,80, ge- aangevoerd i qual. 66 per kilo, r Engeland ;gen fl tot kangovoerd veren112 lammeren, al. 72 et., f 1.25, 2d. ilo. »r Londen liefelijk schouwspel, regel- van God opgcricht eren f 1,26 Zeeuwse he, 1,80, puike *uwe f 9,30 sche f7,40 she Winter 7,00, Over- iwe Zeeuw- 30 4 6,60, •n Elakkee- 1,20 k 3,70, UTEN. 'S8.S3, gtl- .e qual. 85 aas f28,OO loopers f 8 vette kal- itere idem pel f4,20, imers f 3,80 CYTI8U8. y, KLIM- IZALIA’8, De verhouding tusschen den arbeider en zijn werkgever is een van die ingewikkelde //quaes- ties/’ over welke men gerust boekdeelen vof kan schrijven, zonder de oplossing naderbij te komen, en dat wel, omdat geen theoretische beschouwingen alleen het pleit kunnen beslech ten, maar de gansche maatschappelijke orde, haar verleden en haar toekomst er mede ge moeid zyn.^ Daarom ook zullen de voorstan- aange- viel en maan weder ontgleed, die moet onwillekeurig hebben gedacht aan ’t leed dezer wereld. Wij worden vaak overladen met rampen en niet zel den worstelen wij dag aan dag met onspoed in allerlei vorm't zijn de schaduwen des levens, met waar? Maar gelijk het luchtverschijnsel van Dinsdag-avendzoo ook ’s levens onheil. Het blijft met. Er komt een tijd dat de scha duw zich van ons afwentelt; dat wij vrij zijn, dat wij blij zijn. Daarom is ’t goed, te doen evenals de maan toen zij geheel bedekt was zij blonk nog onder de donkerheid door. Laat ons hopen, wil dat zeggen, al dekt ons ook een macht van tegenheden. Ja waarlijk, de beelden Gods in ’t hemel ruim zijn schoon. Zij vertellen zijn eer. ’t Ver kwikt den mensch, er dikwijls heen te zien, vooral als de wereld om hem heen hem zeer doet. Hier kleinheid, bekrompenheid, zelfzucht; daar schoonheid kracht en lieflijkheid. Hart en oog naar boven 1 Laat ons altoos een open oor hebben voor de reien tcn koren in ’t he melruim. i| 37 Februari 1877half aoht ’s avends. Ps. 104 vers 10a— De Maandag-avend was zeer liefelijk geweest voor velen in deze stad. Ik ken die viooltaal van mevr. T. Zij spreekt tut het edelste wat in den mensch leeft en waar ’t sluimert, wekt zij het op. Maar ik ben verhinderd voor altoos wellicht binnen enge muren haar sfeerenspraak te hooren. Den volgenden avend kreeg ik ook uit hooger kring een ver goeding voor 't gemis. Ik hoorde de rei en tegenrei uit den negentienden psalm in de vrije lucht, ’t Was een onstuimige lucht om half acht, maar ik hoorde het serafijnorgel toch zeer duidelijk. Ik zag op naar ’t oosten, van waar het koraal ruischte over deze zijde der aarde, ’t Was een hartverheffend lied: ,De hemelen vertellen Gods eer. Het uitspansel verkondigt zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloedig sprake uit De nacht aan den nacht toont wetenschap.’1 Daarop volgde dat schoone lied op de zon tot het koraal eindigde met dezen tegenzang: rNiets is verborgen voor haar hitte.” Op dit oogenblik was echter wel iets verborgen voor haar hitte. De maan. Juist nu stond de aarde tusschen zon en maan, zoodat de schaduw on zer planeet de maan als ’t ware in bescher ming nam tegen die hitte, ’t Was een plech tig, veelbeteekenend oogenblik. Gelijk een wreede koningin die een zuster vervolgt omdat zij vreest, door haar naar de kroon te worden gestoken, maar door een ridderlijk onderdaan wordt tegengehouden in haar wraakoefening, zoo stond de zon weerloos tegenover de maan door de tusschenkomst der aarde. Deze bedekte de maan geheel. De maan bloosde van onrust en verlegenheid, maar tevens zag men van haar een glans uitgaan van dankbaarheid. Van alle zijden was de schaduw omgeven door schitte ring. 't Was een —u-1 recht door de hand kan zich nog een andere voor- van deze hemelsche verschijning. 11 ’smaan vervolgens hoe haar meer en meer de xi, uic mucL uuwiiiekeung ’t leed dezer wereld. Wij ring, ’t Was recht dv Maar men stelling maken Wie gelet heeft op de schaduw die op de -^jj^ulen werkman.; deze wordt belemmerd door te lang gerekten, meest eenzijdigen arbeid. Ver- volfflnsomdat er na den leeftijd van 12 jaar nog groote behoefte bestaat aan herhalings- of voodgezet onderwijsals jongens en meisjes van 12 tot 14 jaar zes uren per dag werkten en daarna of daartusschennaar gelang van bijzondere omstandigheden, twee of drie uren onderwijs konden' genietendan zouden wij hoop voeden op een behoorlijk ontwikkelden arbeidersstanddien wij nooit zullen krijgen wanieer alles maar op zijn beloop wordt ge laten. Dergelijke bepalingen mogen voor een tijd een nadeeligen invloed uitoefenen op som mige takken van industrie, die schade, die in dk geval slechts van tijdelijken aard kan zijn, wordt later ruimschoots opgewogen door de meerdere bruikbaarheid van de werklieden. Eren beslissend moeten we opkomen tegen het denkbeeld, in vraag 2 opgesloten: //Zoo ja, zou dan het volstrekt verbod van arbeid kunnen beperkt worden tot kinderen beneden den leeftijd van tien jaren? De WetVan Houten zegt twaalf, en dezen termijn wenschen wij te behouden. Er is sprake van uitbreiding van die wet, en nu gaat het niet aan met de eene hand terug te nemen wat met de andere is gegeven. Het verheugt ons, dat onze meening in deze alge meen wordt gedeeld; ons is nog geen advies in tegengestelden zin onder de oogen gekomen. Het is dan ook niet te denken, dat de Mi nister een poging zal doen om de kinderen, pi|8 uit de werkplaatsen ontslagen, er binnen te leiden; een zoodanig streven onvermijdelijk mislukken. We hebben ons vragen hier achtereen te beantwoorden; wenschten slechts beginselen te stellen. Aan hetgeen gezegd is ten aanzien van jon gelieden van 12 tot 18 jaar, kunnen wij nog het volgende toevoegen: Nachtelijke arbeid moet voor dien leeftijd onbepaald worden verboden. Werken des nachts eischt volkomen krachten en menig jeugdig arbeider heeft met een geknakte gezondheid moeten boeten voor het geweld, in deze de na tuur aangedaan. In sommige vakken kunnen de nachtelijke uren niet geheel worden gemist: maar wanneer de wet haar stem doet hooren, zal men er zich ipet weinig moeite in kunnen schikken, dat alleen de volwassen werklieden alsdan gebezigd worden. Evenzeer achten wij het noodig, den arbeid op Zondag voor jongelieden van gezegden leef tijd te beletten. Over het algemeen is één rustdag per week voor ieder noodzakelijk, en slechts bij volstrekte onmogelijkheid om het anders in te richten mag van dien regel wor den afgeweken. Waar evenwel des Zondags wordt gearbeid, is het toch slechts met een gedeelte van de arbeiders, en er is geen reden om ook leerlingen, aankomende jonggezellen en wat dies meer zij er aan te onderwerpen. Dat is ook van toepassing op den staatsdienst; waar men bij posterij, bij telegrafie, bij spoor wegwezen personen beneden achttien jaar heeft aangesteld, hun getal zal wel betrekkelijk zeer klein zijn, daar behooren deze op Zondag buiten bezigheid te worden1 gehouden. Wanneer deze beginselen in de aan te bieden wet zijn opgenomen, dan behoeft er ook, dunkt ons, geen bepaling gemaakt te worden in den geest van vraag 7: *Behoort de wet aan kinderen, jongelieden en vrouwen jaarlijks enkele vrije dagen in Engeland vipr geheele of acht halve vrije dagen te verzekeren, hetzij methetzij zonder be houd van loon?” Dat is een punt hetwelk zich zelf regelt in verband met de soort van arbeid, waarmede men zich bezig houdt. Over het algemeen behoort een wet niet te zeer in bijzonderheden te tredenmits de hoofdzaken de beginselen waaraan zij haar ontstaan dankt, maar zoo nauwkeurig mogelijk zijn omschrgven eb zóó worden toegepast dat er voor ontdui king geen gelegenheid bestaat. Zooals bekend is geeft de tot heden vigeerende wet daartoe maar al te veel aanleiding, door de ongeluk kige uitzondering van //persoonlijke” diensten. Een tien- of elfjarige knaap wordt uit de werkplaats verwijderdgoed*/ hij gaat dood be ten moeten ontwikkelen, en menige bedenking wederleggen, eer het hun zal gelukken hun mee- ning overal ingang te doen vinden. Doch er is één onderdeel van het groote vraagstuk, voor welks behandeling de volheid der tijden is aangebroken. Wij bedoelen den arbeid van kinderen en jongelieden. Moge men ook van oordeel zijn, dat het staatsgezag niet behoort op te treden als beschermer van den volwassen werkman, ten opzichte van kin deren kan deze exceptie niet worden opgewor pen. Kinderen zijn niet bij machte hun be langen te verdedigen, niet in staat eene keuze te doen, niet vrij tegenover den dwang waaraan zij worden onderworpen. Hen in bescherming nemen, desnoods tegen het égoïsme van hun natuurlijke vefzorgers, behoort wel degelijk tot de roeping van den Staat. Toen, nu ongeveer drie jaren geleden, de heer Van Houten den eersten beslissen den stap op dat terrein deed, en alzoo een heerlijk ge bruik maakte van het recht van initiatief, vond die poging veel tegenstand, en do Wet van 19 September 1874 tot beperking van kinde ren, die er het uitvloeisel van was, bleef ver beneden de wenschen van den ijverigen Volks vertegenwoordiger. Toch beeft die wet reeds veel goeds teweeggebracht of liever veel kwaads doen ophouden, en wij gelooven te mogen aan nemen dat sommige van de toenmalige bestrij ders thans tot ander inzicht zullen gekomen zijn. Ja, wij achten het een verblijdend teeken des tijde, dat de Hooge Regeering zich de quaes- tie heeft aangetrokken, en er nu aan het De- partement van Justitie een ontwerp tot uit breiding dier wet in bewerking is. Zooals de zaken nu staan, is het verboden kinderen beneden den leeftijd van twaalf jaar in het werk te nemen aan fabrieken en werk plaatsen. Dat verbod is niet toepasselijk op veldarbeid, ook niet op zoogenaamde huiselijks en persoonlijke diensten. Die beperkingen be hooren in de eerste plaats te vervallen. Na hetgeen daarover is geschreven en gesproken, na de statistieke opgaven, in alle oorden van ons land verzameld, voornamelijk om de per tinente verklaring van den heer Saaymans- Vader te logenstraffen, die beweerde dat in Zee land de landbouw zeer weinig gebruik maakte van jeugdige werkkrachten, is het niet noodig dit punt breedvoerig te behandelen; wie maar eenigszins op de hoogte is van toestanden te i platten lande, zal onzen wensch terstond be- I amen. Maar ook de //huiselijke diensten” het oppassen van kinderen door kinderen, het boodschaploopen van kinderen, wegbrengen van pakjes en de hemel weet wat al soortgelijke baan tjes meer, dat alles moet worden tegengegaan. Tot den leeftijd van minstens twaalf jaar behoo ren de kinderen aan de school; wie hen daar aan onttrekt, onder welk voorwendsel ook, pleegt vergrijp aan hun toekomst, stelt hen buiten staat eenmaal met de noodige kracht deel te nemen aan den strijd voor het bestaan, ’t Is een onderdrukking van den zwakke door den ster kere, die in geen welgeordenden staat mag ge duld worden. De Minister van Justitie heeft, alvorens aan zijn voornemen tot uitbreiding van de wet van 19 Sept. 1874 een bepaalden vorm te geven, het gevoelen daaromtrent willen inwiuuen van de Kamers van Koophandel en Fabrieken, met betrekking tot sommige hoofdpunten dié daarbij in aanmerking komen. Aan die colle ges is een reeks vraagpunten voorgesteld, waar van wij enkele hier vluchtig willen beschouwen. Vraag 1 grijpt terstond in het hart der quaes- tie. //Behoort de wet van 19 Sept. 1874 te worden uitgebreid in dier voege, dat naast een volstrekt verbod van arbeid voor kinderen beneden een bepaalden leeftijd de wet voor schriften inboude tegen overmatigen arbeid van kinderen boven dien leeftijd en van jon gelieden?” Met volle overtuiging beantwoorden wij die vraag bevestigend. Tot op ac|ittienjangen ou derdom zouden wij de wet toegepast willen zien, zoodanig, dat voor 12 tot 14 jaar een maximum werktijd van 6, voor 14 tot 16 van 8, van 16 tot 18 een van 10 uren werd vastgesteld. Vooreerst achten wij dit noodig voor de lichamelijke ontwikkeling van den aan- daard heen. Maar morgen komt hij terug, met zijn vader, dien hij bh komt helpen: hy niet meer in dienst van den patroon, wordt door dezen ‘niet bezoldigdwel neenonder de hoede van het vaderlijk maöhtsmisbruik is hij veilig tegenover alle mogelijke handhavers der wet. Daarom zeggen vraag 8: //Moet de wet van toepassing zijn op de fabrie ken en werkplaatsen, of moet zij zich uitstrek ken tot allen voor loon verrichten arbeid En om dezelfde reden zouden wij het wenschelijk achte idat uitvoering gegeven werd aan het denkbeeld in vraag 11 uitgedrukt: fWorden er afzonderlijke inspecteurs vereischt om te wa ken voor de nakoming der nieuwe wet P” Zeker, zonder nauwlettend en onpartijdig toezicht zijn voorschriften van dien aard on mogelijk te hand haven, en zou de beste wet nog een doode letter blijven. De Minister heeft aan een zeer moeielyke taak de hand geslagen I maar wij hebben alle verwachting, dat hij den moed en de kracht bezit die met glans ten uitroer te brengen. Zij het hem gegevenzijn naain voor altijd aan een zoo belangrijke wet te verbinden. Beter dan gewoonlijk was de witte zaal van het Koninklijk slot te Berlijn den 22en dezer getuid. Do zittingen van den Duitaohen Rijksdag zouden door den Keizer in persoon geopend worden, en zooals men vroeger de blikken naar Parijs richtte om te vernemen of de staatkundige atmosfeer storm en onweer voor spelde, dan wel kalme dagen in het vooruitzicht gaf, zoo hoopte men thans uit Hen Keizerlijken mona te vernemen of de toestand van onzekerheid niet haast ten einde was. De troonrede liet dien wensch echter onvervuld. Dat de conferentie, hoewel mislukt, dit resultaat opleverde, dat de Christelijke Mogendheden tot over eenstemming kwamen wat betreft den omvang der hervormingen die men van Turkije meent te mogen eischeu, is reeds tot vervelens toe herinnerd, terwijl de mededeeling dat Duitschland, voor ’t geval de her vormingen en de vrede met Servië en Montenegro niet mochten tot stand komen, voort zal gaan met zijne vredelievende bemoeingen, zich geheel aansluit aan de verklaring, vroeger door den Rijkskanaelier in den Rijksdag afgelegd. Aangaande den binnenlandschen toestand betoogt de troonrede, dat de nog steeds voortdurende malaise in handel en verkeer niet mag gezocht worden in gebrek aan vertrouwen in de staats instellingen, maar in meer aigemeene oorzaken, dia ook elders haren invloed doen gevoelen. Verschillende nieuwe wetsontwerpen werden voorts aangekondigd. Hoewel de eigenlijke beraadslaging over de Ooi- tersche quaestie in het Engelsche parlement zich nog altijd laat wachten, gaat er schier geen dag om, dat de zaak n^et, hetzij rechtstreeks 't zij van ter zijde, ter sprake wordt gebracht. Veel licht verspreidt deze bespreking echter niet, 't Belangrijkst is mis schien de verklaring door den Minister van Buiten- landsche Zaken, Lord Derby, in het Hoogerhuis afge legd en die dan ook beschouwd wordt als net gevoelen weder te geven van de regeering als zoodanig. De Minister betoogde de noodzakelijkheid dat Turkije vrede behoeft om hervormingen te kunnen invoeren. Geen land kan zijn inwendig bestuur reorganiseeren, zoolang het genoodzaakt is een half millioen man schappen onder de wapenen te houden om zijne grenzen te bewaken en al zijn geld voor dat doeleinde moet bezigen. Elke Staat die hervormingen wil invoe ren, mag met grond verlangen, dat hij in de gelegen heid wordt gesteld, dit met goeden uitslag te doen. Waarschijnlijk zal in dien geest ook het Russisch memorandum beantwoord worden. Van sommige zij den wordt zelfs beweerd dat Engeland aan Rusland zal voorstellen Turkije een jaar tijd toe te staan tot invoering der beloofde hervormingen en zich bereid verklaart om, indien de Porte na verloop van dien tijd nog in gebreke mocht gebleven zyn, gezamentlijk met Rusland tegen Turkije te ageeren. De toebereidselen tot den oorlog, die in Rusland nog steeds gemaakt worden, geven intusschen niet veel hoop, dat zulk een voorstel veel kans heeft aange nomen te worden. De vredesonderhandelingen met Servië zijn ge ëindigd en op dit oogenblik ontbreekt nog alleen de Sanctft der partijen opdat de vrede definitief gesloten zij. Met Montenegro moeten He onderhandel! ngen nog een aanvang nemen. In de Turksche regeeringskringen blijft het nog altijd onrustig. De Sultan is nog steeds lijdende, en Edliem-Pacha nog weinig op ziju gemak. De vreet voor eenige qjeuwe omwenteling is niet geheel on gegrond. De mutatie in het personeel der onderprefecten in Frankrijk heeft eindelijk plaats gehad en heeft zelfs de verwachting der liberalen overtroffen. Niet minder dan 63 titularissen zijn slachtoffers geworden van dit zuiverings-proces, waarmede de conservatieven en clericalen natuurlijk alles behalve gediend zijn. en di reeds

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1877 | | pagina 1