s.
Zondag 12 September.
1880.
N°. 587.
den,
CHAP,
ES,
5.
vorden
JE IV.
Weekblad voor Zuid-Holland en Utrecht,
ER.
am.
S en
10,
er!
H,
[OVEN.
c ter
e der
;r A.
t eene
I pu-
eene
5
»VE?IV.
gunstig
i Heer
;er, van
BINNENLAND.
BUITENLAND.
Indische zaken.
Zaterdag.
makelijk-
ri£.
gbaar bij
tot dit
toon en dat het haar
S. W. ft VAN NOOTEN te Schoonhoven,
Uitgevers.
Deze Courant wordt geregeld lederen Zaterdag-middag
verzonden. Prijs: voor Schoonhoven per drie maanden 0,70,
Franco per post door het geheele rijk 0,80,
4ES- en
RIKKEN
tents enz.
«azijn
Prijs der Adver tentiënVan 1 tot 5 regels 0,50. Iedere
regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending
franco, en uiterljjk tot Zaterdags-voormiddags ten 10 ure.
SCHOONHOmSCHE COÜRAÏÏT.
Alle binnenlandsche Advertentiënwaarvan
de plaatsing 3 maal wordt opgegeven, worden
slechts 2 maal in rekening gebracht.
De beide Kamers hielden Maandag een verga-
deringten einde adressen van gelukwensching
vast te stellen in antwoord op de Koninklijke
Boodschap waarbjj van de bevalling van H. M.
de Koningin was kennis gegeven. Do concepten
werden nog dien zelfden dag goedgekeurdin
de «Tweede Kamernadat op voorstel van den
heer Keuchonius eonige wijziging was aangeno
men. Daarna werden de zittingen verdaagd tot
Zaterdag 18 September, als wanneer zij door den
Min. van Binnenl. Zaken, in naam en onder mach
tiging des Konings, gesloten zullen worden.
Het wetsontwerphoudende bepalingen tot
beteugeling van het misbruik van sterken drank,
is door de Tweede Kamer met belangstelling
ontvangen bij het onderzoek in do afdeeling gaf
het tot zeer uiteenloopende beschouwingen aan
leiding. Algemeen word do vraag gedaan, wat
de regeering onder sterken drank begrijptmen
meendedat de wet meer bjjzonder tegen de
minvermogende klassen was gerichthetgeen
door anderen werd betwist. Erkend worddat
beperking van het aantal tapperijen het misbruik
zou doen afnemenofschoon tegen dien maatre
gel ook bezwaren bestaan. De wenschelijkheid
van andere beteugelings-middelenals afschaffing
van bier-accijns en bepalingen omtrent hot slui
tingsuur van tapperijen werd mede betoogd. Ook
werd op verschillende gronden de invoering van
.een license-recht aanbevolen, bij voorkeur door
de gemeenten te heffen. De meerderheid der
voorstanders van het ontwerp was van oordeel
dat de gemeentebesturen niet vrij moesten blij
ven de bepalingen omtrent het maximum-getal
drinkhuizen al dan niet toe te passen.
STATEN-GENERAAL.
Slechts „eenige voorstanders” van het stelsel
der vaste bijdrage van Ned. Indië aan onze
schatkist waren, blijkens het voorloopig verslag
der Tweede Kamer over het ontwerp tot rege
ling der financiëele verhouding, voor dat ont-
werp niet ongunstig gestemd, omdat het de
eischen van het moederland tot een maximum
van Indische bijdragen beperkt. Do tegenstan
ders van dat stelsel waren echter bepaald tegen
dat voorstel, dat bedoelt invoering eener „vasto
maximum-bijdrage van 8 millioen.”
Uit dit résumé van het afdeelings-onderzoek
spreekt zeker geen warme ingenomenheid met
de poging van den Minister Van Goltstein om
deze quaestie, die zoo lang hangende is geweest,
tot een oplossing te brengen. Eenige leden
stelden zelfs op den voorgrond, dat men door
te trachten tot zoodanige regeling te geraken,
naar een onbereikbaar doel streeft. Het is ook
niet gebleken, van welk beginsel de Min. is
uitgegaan met de beide bestaande stelsels, vaste
bijdrage of batig slot, is gelijkelijk gebroken.
Er is tegenstrijdigheid tusschen de redeneerin-
gen van de Memorie van Toelichting en de be
palingen van het ontwerp. Zoo keurt de Min.
streng af het uittrekken van een vaste vergoe
ding op de Indische begrooting aan Nederland,
ofschoon hij in ’t ontwerp toch zoodanige vaste
bijdrage van 2 millioen aanneemt. Vooral ont
breekt een goed verdedigbaar beginsel ten aan
zien van de regeling van het bedrag, dat zou
ovcrbhjven, als Nederland tot een maximum van
6 millioen de helft genoten had van het voor-
deelig verschil tusschen ontvangst en uitgave
van eiken Indischen dienst.
ofliciel blijkt, is het nog volstrekt niet zeker, dat
de Fransche regeering genoegen zal nemen met
de bekende verklaring der niet-erkende geeste
lijke orden. De regeering ontkent eene over
eenkomst in deze zaak gesloten of eenige be
lofte gedaan te hebben. Mogelijk echter is zij
tot deze verklaring gedwongen door den toon
van sommige geavanceerd Republikeinsohe bla
den, die ook na de verklaring der geestelijke
opperhoofden, blijven" aandringen op uitvoering
van het decreet: de verplichting tot het aan
vragen van erkenning. Het officiëele orgaan
zegt echter niet, dat aan dien aandrang zal
worden toegegeven.
De Duitsche gezant te Kopenhagen, Baron
Magnus, heeft ongevraagd voor onbepaalden tijd
verlof gekregenomdat hijbij een feestmaaltijd
ter oere van Sarah Bernhardt te Kopenhagen,
een onhandigen toast op Frankrijk sloeg. Men
ziet, zoowel in Duitschland als in Frankrijk is
men, niettegenstaande de vriendschappelijke ver
houding tusschen beide regieringenop dit
punt nog uiterst gevoelig. Dit toont ook de
„Köinische Zeitung”, die zich dezer dagen zeer
ongunstig uitlaat over het bestuur van generaal
Von Manteuffel in ElzassLotharingen. Het
blad verwijt dien gouverneur dat hij de Fransche
en ultramontaansche bevolking te veel begunstigt,
ton koste der Duitschers.
De carlisten in Spanje hebben nog weer eens
een teekon van leven gegeven. In de Baski-
sche provinciën hebben hunne candidaten, op
het platteland althansde zege behaald bij de
provinciale verkiezingen.
leeaeui» ucuouiwu vvk m
ander lid van het kabinet
Hoogerhuis dat I orator nu
meening had uitgesproken
geering.
De opsomming der betrekkelijk geringe resul
taten op wetgevend gebied, word echter voor
een deel goedgemaakt door een paar gunstige
mededeeljngen betreffende den stand van zaken
in ‘Afghanistan en in hot Oosten.
Generaal Robberts heeft dadelijk bij zijn aan
komst to Candahar den overmoedigen Ajub Khan
duchtig de les gelezen. Niettegenstaande de ver
moeienissen van een langen en moeielijken tocht,
heeft hij al dadelijk een aanval gewaagd op het
versterkt kamp van Ajub, met dat gevolg, dat
na een bloedig geyocht de vijand van daar ver
dreven werd mot achterlating van al zijn ge
schut, tal van doodon en 10000 gevangenen. Er
bestaat dus alle kans, dat deze modedinger voor
eerst wel niet weer in het strijdperk zal treden.
De tweede mededeeling betredende den ver
moedelijk vreedzamen afloop van het geschil met
Turkije over don afstand van Dulcina aan Mon
tenegro word al spoedig bevestigd door het be
richt, dat het Rizza pacha gelukt was do Al-
baneezen te overreden om in den afstand te be
rusten, zoodat reeds bevel is gegeven om den
afstand te bewerkstelligen. Het is uu maar te
hopen, dat do Mogendheden maar niet al to
spoedig de internationale vloot uit do Turksche
wateren terugroepon, maar toonen dat het haar
ook ernst is met de oplossing der Turksch-
Grieksche quaestie.
Zooals uit oene mededeeling in het Journal
atig. We zullen or het beste van hopen
en tevens verwachten we, dat men thans den
meergenoemdon Radja niet ten derden male
dftMjelegenheid zal geven zijn eed van onder
werping te schenden. Eeden van zulke lui zijn
do slechtste waarborgen die men hebben kan.
We hebben getracht, uit de opvolgende offi
ciëele berichten een samonbangend verhaal sa
men te stellen, waaruit ieder zien kan hoe het
met den vrede op Atjeh is gesteld. Het ongeluk
in den geheelen oorlog in Sumatra’s Noorderdeel
is altijd geweest, dat men den toestand roos
kleuriger poogde voor te stellen dan hij in wer
kelijkheid was. Waarheid is, dat er een voort
durende inspanning van alle krachten wordt ver-
eischt om het meest krijgshaftige volk van den
Indischen Archipel ten onder te brengenon dat
elk betoon van toegeeflijkheid een schijn van
zwakheid op ons laadt. We hebben eenmaal A
gezegd, en nu kan het niet anders, of het
gansche alphabet moet worden doorloopen, tot
Z toe. Dat we in ’t eind zullen overwinnen, is
zoo goed als zekerdoch het is verkeerd victorie
te roepen vóór we daartoe het recht hebben.
De verdere Indische zaken zullen we voor
een volgende gelegenheid bewaren. We hebben
nog te spreken over de veeziekte en de tot he
den toe vruohtelooze maatregelen tot beperking;
van de ellende, die in sommige streken heerscht
of op handen is, naar dien men bij gebrek aan
ploegvee de rijstvelden niet kon bewerken,
of door gemis aan transportmiddelen de produc
ten niet kon afvoerenvan ketjoe-partijenvan
een gelukkig verijdelde poging tot opstand en
meerdere liefelijkheden. Onze koloniale geschie
denis van 1880 is over het algemeen weinig op
beurend; en we zouden verkeerd doen, indien
we het oog sloten voor hetgeen de schaduwzijde
van koloniaal bezit kan genoemd worden.
komen en de kampongs welker bevolking aan
den overval had deelgenomen te straffen, werd
in allergl een expeditionaire kolonne naar Sa
malangan gericht; zij werd op het stoomschip
„Soerabaja” ingescheept en bestond uit één
bataljon infanterie, een halve bergbatterij artil
lerie, 36 paarden, benevens het noodige perso
neel der intendance en van den geneeskundigen
dienst, het een en ander onder bevel van den
majoor Schmilau.
De inscheping had te Oleh-Ieh plaats in tegen
woordigheid van generaal Van der Hejjden, den
lOen Juli, onder hevige buien. Den 14en kwam
de „Soerabaja” voor Samalangan; nog dienzelf
den dag geschiedde de ontscheping.
Majoor Schmilau vernam, dat de vijand een
versterking had opgericht op een plateau om
streeks 5 kilometers landwaarts in. Des morgens
van den 15en trok men daarheen en kreeg weldra
de benting der Atjehers in het gezicht. Na
een marsch door de rijstvelden kwamen de onzen
aan den voet der heuvelenrij, waar eenige klei
nere verdedigingswerken waren opgeworpen, en
ernstige tegenstand werd geboden; het geweer
vuur der infanterie en eenige granaten van do
artillerie verdreven de verdedigers.
Na allerlei bezwaren overwonnen te hebben,
was men de versperringen des vijands dicht ge
naderd; de sectie van luitenant Von Ernst, die
ze het meest nabij kwam, werd zoodanig met
steenworpen begroet dat zij moest afdeinzen;
genoemde officier werd licht gekwetst. Een
nieuwe aanval werd insgelijks afgeslagen, waarbij
de 2e luitenant Verkuijl door een geweerschot
doodelijk getroffen werd. Ook van de omlig
gende heuvels nam het vijandelijk geweervuur toe.
Nogmaals werd op de benting storm geloo-
pen: te vergeefs. Terstond daarop werden de
verdedigers aanvallers: met den klewang in de
hand snelden zij toe op de troepen die in de
vlakte stonden opgesteld. Aanvankelijk ontstond
er toen eenige wanorde in onze gelederenmaar
de kalme bevelen en de flinke houding van ka
pitein Von Lubtow maakten, dat de vijand niet
kon doordringen terwijl hij ook door ons snel
vuur en de kartetsen der artillerie zware ver
liezen leed.
Niettemin, de overmacht was te sterk: de
kommandant was genoodzaakt den aanval te sta
ken en naar het strand-bivak te Samalangan te
rug te keeren. Wij hadden dien dag 1 officier,
5 minderen en 2 dwangarbeiders vèrloren; 1 offi
cier en 5 minderen licht en 29 soldaten met 7
dwangarbeiders ernstig gekwetst. Hoe groot de
verliezen des vijands waren, kon niet
kerheid worden gezegdofschoon zij alles be
halve onbeduidend geweest moeten zijn.
Het bleek dat de Atjehneezen zeer goed van
achterladers zijn voorzien en ze uitstekend weten
te gebruikende Boaumont-geweren en de daarbij
behoorende patronen, die hun bij vroegere ge
legenheden in handen zijn gevallen, maken zij
heel netjes na.
Den 17en werd op nieuw een aanval op de
vijandelijke stelling ondernomen. Ditmaal ging
de Radja van Samalangan zelf mede. Maar wat
bleek spoedig Die trouwe bondgenoot, van
wiens eerlijkheid men zoo stellig overtuigd was,
had het aardig plannetje beraamd om,den gan-
schen troep in een hinderlaag te lokken on dien
door een groote overmacht te doen omsingelen.
Gelukkig kreeg de majoor-kommandant hem
„in de gaten”; hij liet er, naar het schijnt,
weinig van blijken doch besloot onmiddellijk tot
den terugtocht; vervolgens werd met niet den
minsten omslag de brave Radja opgelicht, ge
vangen genomen en 'b nachts aan boord gebracht,
om een dag later onder geleide van een officier
en 25 man uaar don Kraton te worden getrans
porteerd.
Den 22en Juli ging de Gouverneur van Atjeh,
generaal Van der Heijden, vergezeld van zijn
gevangene, den Radja, zelf naar Samalangan.
Dienzelfden dag had er weder een aanval plaats
op de vijandeljjko hoofd versterking, En wederom
konden onze troepen haar niet bemachtigen
de tegenstand was buitengewoon hevig; elke
bestorming werd afgeslagen. .Evenwel maakten
we belangrijke vorderingen in den omtrek; alle
andere stellingen werden genomen, eenige klei
nere bentings, achter de hoofUvesting gelegen,
veroverd en een kampong zwaar beschoten. In
deze gevechten hadden we 10 dooden en 31
gewonden, onder de laatsten zes officieren.
Do vjjand leed aanmerkelijke verliezen, ten ge
volge waarvan hij na het aftrekken der onzen
zijn benting verliet en zich dieper in het ge
bergte begaf; vandaar opende hij onderhande-
lingen. De Gouverneur stond 'toen een wapen
stilstand van zes dagen toe; gedurende dien tijd
moest do hoofdversterking geslecht worden door
het volk van Toekoe Tjihik, denzelfde wiens
zuster ons het eerst gewaarschuwd had en ons
was gebleven,
groot aandeel
ral op den troep
Overzicht.
„Beter laat dan nooit”, zullen de enkele par
lementsledendie Maandagjl.de afscheidstroon-
rede van den Engelschen Lord-kanselier nog
kwamen aanhoorenwel hebben uitgeroepen
toen eindelijk de lang gewenschte zomer-vacantie
aanbrak. En konden de leden nu maar de vol
doening smaken dat die langgerekte zitting veel
vruchten had afgeworpendan zouden zij zich
die opoffering van zomergenot eerder getroosten
doch dit is niet het geval. Tot stand kwamen
een wet tot regeling der verantwoordelijkheid
kon niet met ze- der fabrikantentegenover hunne arbeiderseene
wijziging der jacht-, spaarbank- en begrafenis
wetten enz.; de gewichtigste wetsontwerpendie
tot regeling der schadevergoeding aan lersche
pachtersen de lersche kieswetwerden door het
Hoogerhuis of verworpen of wel de behandeling
tot later uitgesteld. Die handelwijze van het
Hoogerhuis heeft niet alleen in hooge mate de
ergernis der Home Rulers opgewektmaar ook
aanleiding gegeven tot eene minder goede ver
standhouding tusschen de beide takken van ver
tegenwoordiging. Dit kwam duidelijk aan het
licht, toen de minister Forster, over de verda
ging der behandeling van de lersche kieswet,
door het huis der Lords, sprekende, zeide, dat
hot zoodoende wel eens noodzakelijk kon worden
veranderingen voor te stellen in de wijze van
samenstelling en in de rechten van het Hooger
huis dat nietzooals het Lagerhuisde natie
maar slechts een gekozen stand vertegenwoor
digt. Van de banken der liberalen werd deze
berisping luide toegejuicht en zij blijft hare be-
teekenis behouden ook al verklaarde lafer een
t KHumetHartington in het
Forster alleen zijne persoonlijke
i en niet die der Re-
het eerst gewaarschuwd had
steeds vriendschappelijk gezind r"*"
maar wiens onder hoor igen een
hebben gehad in den eersten aanv:
van luitenant Berghuis.
Verdere berichten worden met belangstelling
te gemoet gezien. Ofschoon op de geheele
Noord- en Oostkust een sterke gisting heerscht,
noemt de Gouverneur den toestand niet ongun-
Wanneer we de jongste berichten lezen uit
dat gedeelte van ons vaderland, dat aan een
groot getal Nederlanders even nauwkeurig be
kend is als de staatkundige en economische ver
houdingen op de maan, ik bedoel „het prachtig
rijk van Insulinde, dat zich daar slingert om den
evenaar, als een gordel van smaragd,” dan
overvalt ons een zoor onprettig gevoel. Name-
lijk, voor zoover wij in die dingen belang stellen,
want, zooala men weet zijn ér nog altijd onder
onze landgenooten die mëer notitie nemen van
een te water geraakten en gelukkig geredden
dronkelap of een met den eersten prijs door de
vereeniging „Nimrod” bekroonden jachthond dan
van de meest onrustbarende gebeurtenissen op
zoo grooten afstand. „Hls ver van mijn bed,”
zeggen de goede lieden in navolging van den
leuken burger die de brandklok hoort luiden
en in dit zalig bewustzijn keeren zij zich nog
eens om op hun kussen en slapen rustig door.
Maar wij, onze lezers en ik, behooren
gelukkig niet tot die trage groep Jan-Balie-
mannen. Voor ons zijn het feiten van betee-
kenis, waarvoor de dagbladen de aandacht in
roepen. Er zijn onrustbarende tijdingen van
ooriog, van veeziekte, van hongersnood, van
onveiligheid, van opstand zelfs, en het zal ons
zeer Verwonderen als in de aanstaande troon
rede, waarmede binnen weinige dagen de nieuwe
zitting der St&ten-Gener&al wordt geopend, de
aan Indië gewijde zinsnede weer het gewone
karakter van optimisme zal dragen.
Toen nog enkel in zeer beknopte regeerings-
telegrammen over het voorgevallene in Atjeh
gesproken werd, zal door sommigen wel eenige
twijfel zijn gekoesterd aan de volkomen juist
heid der officiëele berichten. In het veelbe
sproken deel van het onderworpen grondgebied,
Samalangan, het tooneel van de heldendaden van
generaal Van der Heijden on zijn dapper leger,
hadden onlusten plaats gehadeen marcheerende
troep was overvallen zonder dat daartoe eenige
aanleiding was gegeveneen wachtpost was ver
raderlijk bestookt en in de pan gehakt, ver
sterkingen waren opgeworpen en door de onzen
te vergeefs bestormd. Niettemin werd de hou
ding van den Radja van Salamangan voortdu
rend goed genoemd, niettegenstaande hij reeds
vroeger den verrader had gespeeld bij gelegen
heid van strooptochten door zijn ondergeschikten
ondernomen. Dat nu kwam velen in de hoogste
mate aprocryph voorende hoop werd
uitgesproken, dat men dien braven man vooral
goed in het oog mocht houden.
De verdere loop dèr vijandelijkheden heeft die
zienswijze bevestigd, en het is opnieuw gebleken
dat wij in het Noorden van Sumatra te doen
hebben met een zeer trouweloos volk, dat nog
lang met ijzeren vuist bestuurd zal moeten wor
den eer er sprake van een vreedzame organisatie
kan zijn. Er is op Atjeh geen vrede al wordt
het ook duizendmaal beweerd, en het systeem
van Pel en Van der Heijden heeft nog lang niet
uitgediend.
We zullen trachten een kort verhaal van het
gebeurde te geven.
Den 30sten Junides morgens te 8 uren kreeg
de waarnemende adsistent-resident ter noordkust
van Atjeh van de zuster van een bevriend hoofd
bericht, dat in de nabijheid van haar woning
geweervuur werd vernomen; zij veronderstelde
met groote zekerheid, dat er een aanval plaats
had op de manschappen, die opdat uur, onder
leiding van den 2den luitenant Berghuis, een mi
litaire wandeling maakten. Juist was de mili
taire commandant te dier plaatse bij den adsis
tent-resident; beide heeren hoorden thans ook
het schieten, on de eerste besloot dadelijk hulp
te brengen. Mot 20 man, een gids en drie draag
stoelen (voor de evontueele gekwetsten) begaven
beiden zich op weg, en spoedig kregen zij den
troep van luitenant Berghuis in het gezicht, die
langzaam over het rijstveld terugtrok, vervolgd
door 2 a 300 Atjehers, terwijl ook uit de om
liggende dorpjes schoten werden gelost.
De vijand, de versterking ziende naderen, be
greep wel dat er nu geen kans was de troepen
van Berghuis te omsingelen; do laatste hadden
intusschen een kleine met boomen begroeide
hoogte bereikt. Nadat de onzen zich vereenigd
hadden trokken zij gezamenlijk naar hun benting
terug, waarop de Atjehers dezelfde hoogte be
zetten. Nu zou men hen gaarne door het wer
pen van eenige granaten uiteengedroven hebben,
maar de hoogte kon uit de benting niet gezien
worden; evenmin kon de adsistent-resident haar
uit zee beschieten, toen hij zich eenige oogen-
blikken later aan boord van het ter reede lig
gend stoomschip „Sambas” begaf.
De troep van Berghuis bestond uit 60 man;
er waren eenige dooden gevallen, die men moest
achterlaten, en die ’s nachts afschuwelijk ver
minkt nabij de benting werden teruggebracht.
Ten einde een herhaling dier feiten te voor- I