I
i
NK,
o 4ie.
jschade.
da waardige
I I
N'. 1084.
Zaterdag 22 Maart.
1890.
oedereo.
'heeên,
Eerste Blad.
BIX.
-fr'
n
Weekblad voor Zuid-Holland en Utrecht.
VANDS.
1 H
HEE
s.
oven.
O
m
3
m
z
S
:he Karns,
ikraoht.
"d
Brieven van Barend.
f’
BINNENLAND.
Prfle: voor Schoonhoven
eenige echt vaderlandsche
ala raarla kaal lan»
PAPIJ-
ft
4
iwt WI88BL8
ite T.n 2} pCt.
rolong.ti.ren te
of by gadeel-
S. W. N. VAN NOOTEN tï Schoonhoven,
Uitgeven.
SCHOONHOVEIfSCHE COURAIT.
an Gorinchem.
JLEEÜWUK,
’ök.
i
v. Landb. en
te Bolsward
125, 150 Cta.
I
'T
Den Ommat bertaet uit twee Bladen.
jen op proef;
teruggenomen.
te Lekkerkerk
e Bodegraven.
V]
ien vluggër en
indor soort.
insdag-morgen
jve „Rijnlust”
GRAAF Kz.
Dmo Conrant wordt des Zaterdag-morgens uitgegeven.
Prflsvoor Schoonhoven per drie maanden 0,70. Franco per poet
door het geheele rijk 0,80. Men kan rich abonneeren bij alle
Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders.
latschappy van
gevestigd te
No. 93, gaat
i van alle soort
ikane gegrond,
loeren
nhoven
kerkerk,
lond en
38EN
ipen a/d Weel,
recteur,
v. d. PLOEG
uur en des
n Zondag,
foeiioht,
AAL, Notaris,
itnan.
PrHs der AdvertentiSn: Van 1 tot 5 regels f 0,50. Iedere regel
moer 0,10. Groote lettere naar plaatsruimte. Inzending franco
uiterljjk tot Vrydage-namiddags. Alle binnenljmdsche AdvertentiSn,
voor 3 maal plaatsing opgegeven, worden slechts 3 maal in
rekening gebracht.
vervolg wat minder veeleischend te zyn.
Ik heb dikwjjls genoeg »or>Jbteit^u^hen >yan
goeden huize” ontmoet,'v&n wie ik denken
moest: Jongen, wat zon het bovenst best
voor jou zjjn, als je eeny een poos onder
geiegelde tucht hadt gestaan, wat zou je
omgang met anderen er bij gewonnen heb
ben! Men spreekt in onze dagen veel van
gymnastiek van den geest, en van gymnas
tiek van het lichaam: aan gymnastiek van
den wil moest ook wat meer gedaan kunnen
worden.
Er wordt, ’t is wel jammer, van den
persoonleken dienstplicht een partyquaestie
gemaakt. Onze antirevolutionaire landge-
nooten zyn er over het algemeen vóór, de
Katholieken zijn er tegen, De laatsten be
weren, dat zij de jongelieden uit de gegoede
klasse buiten de besmetting van ongeloof
en losbandigheid moeten houden, 't Is
mooidan moeten de arme drommels, die
geen plaatsvervangers kunnen krijgen, en
ook dezen zelve, er maar aan worden ge
waagd? Als dat Chiistelyk moet heeten, dan
weet ik er niemendal meer van. Maar het
is zoo erg niet; ik durf beweren, dat een
welopgevoede jongen, van welken stand ook,
door de uniform en het kazerneleven niet
bedorven wordt; is dat wel het geval, dan
is hij toch een mispunt, en zou hij later,
bij de eerste de beste verleiding die hy op
zyn levensweg ontmoet, en waar de burger
maatschappij ook niet vreemd aan is, toch
verloren gaan.
't Is nu maar te hopendat de liberalen,
als straks de defensiewetten in behandeling
komen, voet by stuk houden; dat zy als
één man voor den persoonlijken dienstplicht
in *t geweer staan. Want blykt ook by
onze woordvoerders in de Tweede Kamer
op dit punt geen vaste opinie te heerschen,
dan zouden we haast moeten vragenWaar
in ’s hemels naam zit het liberaal beginsel
toch? Heeft men van deze zaak een poli
tieke strüdleus gemaakt, het zy zoo: dan el kan
jnnu/iia «'■X ’üuül’l
en recht op het doel afgegaane Voor de stamj
party als zoodanig is het thans geworden
een quaestie van zyn of niet-zynen al kon
zy op geen enkelen bondgenoot aan de
rechterzyde rekenen, in elk geval maar
vooruit!
Zoo ben ik onwillekeurig in ’t politiek
vaarwater verzeild geraakt, gelyk men van
zelf doet als men eenig vraagstuk van den
dag behandelt. Uw lezers zullen my dat,
hoop ik, niet kwalyk nemen, evenals zy
my ten goede zullen houden dat ik nog
eens, nu we de beslissing wat uaderby komen,
deze gewichtige zaak bespreek. In deze
hoop breng ik u, en verzoek ik ook voor
hen te aanvaarden, den kameraadschappe-
Ijjken groet van uw getrouwen
BAREND DE SCHUTTER.
Op reis naar de Zuid-Afrikaansohe
Republiek
door W. H. r. d. W.
Vervolg.
Een heerljjke avond is het, heerlykzoo-
als hy alleen in het zuiden kan zyn, als na
een snikheeten dag de zon aanstalten maakt,
om achter de bergen te verdwynen, of
alreede geheel is wegjjÉdoken. Detiein snelt
door de lachende dreven van Kaapstads
onmiddellyke omgeving, waar ’t één tuin,
ééne lustwarande is. Bij eiken overweg ver
beiden in hoopjes de jeugdige kinderen
Chains ons voorbysnellenen zenden ons
een luidklinkend vaarwel achterna. In de
coupé,, vlak naast ons, vergast een heel
gezelschap van dat gemengd bloedhetwelk
in Zuid-Afrika bekend staat als .Kaapsche
jongens en Kaapsche meiden, ons op een
niet onaardige instrumentale muziek.
’tStrykt en blaast, tnangelt en bonst er
maar recht lustig op los, zoo lustig, dat
we van ’t dreunen van den trein schier
niets vernemen. Dit alles brengt natuurlyk in
ons gemoed eene opgewektheid teweeg,
welke zeker elke zorgvolle gedachte aan de
toekomst moet verdryven. En dit is goed
ook; allen toch, zoo we hier byeen zitten,
zyn zoekende; niets bepaalds ligt vóór ons,
en waar we zoo snel dat onbestemde legen
ijlen, zou allicht een onpieizierig gevoel
zich van dezen of genen kunnen meester
maken. Maar neengeen zorgen vóór den
tyd, vooral nu niet, nu alles om ons heen
ons tegenlacht. En al is strakswanneer
het vaie nachtkleed over ’t aardryk ligt
uitgespreid, de verlichting in ons iiokje
van zoo twyfelachtigen aarddat zy gei ust
in dit opzicht kan wedijveren met die in
de wagons van sommige Hollandsche lynen,
en dus by zonder geschikt, om den reiziger
eerst recht ’t vervelende te doen inzien van
een spoorrit by avond, wy maken ’t ons
zoo pleizierig mogeljjk. De Amsterdammer
reisgenoot is als Amsterdammer natuurlyk
vol grappendie we voor deze gelegenheid,
wyl ze toch zeker die verdienste bezitten,
dat ze meê den tyd helpen vei dry ven, allen
alleraardigst vindenallerlei byzonderheden
uit ’t verledene worden opgehaald; er wor
den bespiegelingen gemaakt; we luisteren
eens naar het concertdat met kleine tus-
schenpoozen onvermoeid wordt volgehouden,
en heften in de pauzen voor variatie eens
eenige echt vaderlandsche zangen aan. Dan,
als ’t reeds heel laat is jjMWrden.. beginnen
we eens aan rust te denffen. Eerst nog even
onze provisie nagekekenDit gaat wel met
eenige omslachtigheid gepaard, doch’t ver-
sche brood, ’t malsche vleesch, de lekkere
wyn smaken er des te heerlyker om. Valie
zen en koffers moeten eerst op zij gescho
ven dan pas kunnen de groote en wichtige
baskets met moeite van opder de banken
worden gewerkt. Elk paar overburen draagt
dan op zjjne knieën een gedeelte van de
vracht, en deelt broederlijkwat ’teerst te
voorschyn wordt gebracht.
Is ieder voldaan, zoo is alles fluks weer
netjes ingepakt; de manden verdwijnen weer,
de andere bagage herneemt eveneens weer
hare plaats, en men zet zich tot slapen.
Wie in de vier hoeken zitten, vinden voor
hunne hoofden nog fatsoenlijken steunde
middenmannen echter zyn er slechter aan
toe; hunne slaperige en dus zware hoofden
vallen op zoo akelige wijze nu eens rechts
en dan weer links, hunne bovenlichamen
glyden zoo telkens van den eenen buurman
op den anderendat aan rustigen slaap
voor hen ten minste niet te denken valt.
Neen, dit gaat niet; dair moet raad ge
schaft worden, en plotseling worden wjj
vieren uit den eersten zoeten sluimer opge
wekt, en met de vreeselykste jeremiaden
overladen. Nu ja, al is het verre van plei
zierig voor de vermoeide geestenzoo eens
klaps te worden opgeschrikt, om dan te
worden gewikkeld in eene hersenbezigheid,
die bij uitnemendheid geschikt is, ons ge
heel te ontnuchterenwe zien er volkomen
de billykheid van indat onze ongelukkigen
den eisch stellen dat we den tijd van Vrjj-
dag-avond 10 uur tot Zondag-middag 12 uur
zoo verdeelen. dat ieder onzer evenlang
genot heeft van een hoekje”, ’t Is eene
heele uitrekening, doch tot ieders genoegen
eindelyk klaar. Nogmaals wenschen we
:~ipeïl van den trein, de aangename ge
luiden die vooral den onrustig slapende
eigen zynen het woelige om en om gooien
onzer half slapende, half wakende midden
mannen. Straks, als er van zitplaats moet ge
wisseld worden, is er een oogenblikje alge-
meene opstandbjjna zonder spreken ech
ter wordt naar vooraf beraamd plan ge
werkt; ’t is eenekorte, algeheele verplaat
sing van reisdekensjassen en vakerige
menschelyke lichamen, da^evenwel heerscht
weer dezelfde stilte van zooeven. Stations
worden maar enkel en dan heel eventjes
aangedaanen we merken er byna niets
van. De conducteurs gillen nietals in
’t vaderland, op ongehoorde wyze plaats
namen uitnoch geven blijken van hunnen
nooit volprezen dienstyver, door’t nergens
geëvenaard woest dichtslaan der deuren,
neen, men hoort zp niet. Van aide schoon
heden van De Paarlvan Stellenbosch en
andere plekken aan de Ijjn Kaapstad
Kimberley mogen we alzoo niets genieten
stoppen we er al, ze blyven in ’t nachtelyk
duister weggescholen, en anders vliegen we
ze, als onbewust van haar beslaan, pijlsnel
voorby. Alleen te Wellington blyven we,
ver over middernacht, een tydje toeven;
ons muziekgezelschap stapt hier uiten geeft
als afscheid nog eenige mooie stukken ten
beste; maar dan ook is alles gedaan, en
niets, niets valt er op te merken, We
stappen even uit, doch staren in ondoor
dringbaar duister; ’t stationsgebouw is,
als 't perron, in donker gehuld, en leeg
en stilbinnen alleen branden een paar
lichtjestwee beambten loopen stilzwygend
en zeer geduldig op en neer; de machine
tracht zich met even groote bedaardheid
van een nieuwen voorraad water te voor
zien; dat is al. Is ’t wonder, dat we dus
weder zoo spoedig mogelyk naar binnen
duiken, en trachten in te dutten?
’t Lichtje boven is reeds geheel uitge
doofd, doch een flauw bleek aan den oos-
telyken horizon kondigt ons het aanbreken
van den dag aan. Eene zwakke schemering
doet dus allengs van wat in ons klein cou-
peetje is saamgepakt, de vormen onderschei
den. De een na den ander worden wy
wakker; doch stjjf en stram, ja half ge
radbraakt, ais we zyn, komen we, rekkend
en gapend, vrjj wel van meening overeen,
dat een nacht, zoo in een spoorwegwagen
doorgebracht, niet een van de aangenaamste
is. Voor luchtverversching worden de raamp
jes opengezet, doch de koude morgenwind
dringt ons door merg en been, en spoedig
is alles weder dicht. Neen, prettig is ’t
thans niet; maar ’t wordt gelukkig zoetjes
aan dag, en we kunnen nu ten minste zien;
by gebrek aan eene warme kop koffie of
thee spreken we eens heel eventjes onze
veldflesschen aan, halen dan, we hebben
immers toch niet anders te doen, onze py-
pen voor den dag, ruilen, trouw aan onze af
spraak, van zitplaatsen, en zetten ons nu,
om op ons gemak van de verveling, die in
de eeiste 30 uren zeker niet kan uitbtyven,
zooveel mogelyk te genieten. We kyken
uit; maar als we meenen daarbuiten iets
belangwekkends, iets Afrikaansch te zullen
ontdekken, dan zien we ons bitter teleur
gesteld. Welke verandering heeft er sedert
XXXV.
Zooals gij weet, zeer geachte Redacteur,
doe ik nooit heel veel aan de politiekal
leen in den tijd van de verkiezingen ga ik
eens hooren wat de oomes in onze vrijzin
nige kiesvereeniging te vertellen hebben, -
komen zij met een candidaat voor den dag
waar ik niet veel zin in heb, dan zeg ik
er het mjjne van, en verder verzuim ik
nooit myn stembriefje te gaan inleveren.
Vooreen burgerman mooi genoeg, niet waar?
’t Is misschien wat boud gesproken, maar
ik wou dat onze brave landgenooten er wat
meer zoo over dachten. Al dat politiek ge
zwets, waar wy nu en dan op onthaald
worden, heeft bitter weinig om ’t lijf; het
schynt wel of tegenwoordig iedereen zich-
zelven knap genoeg rekent om het land te
regeeren. En ’t gekste is, dat er geen ding
meer in de wereld is, of men maakt er
een >politiek vraagstuk” vanin plaats van
de verschillende zaken eenvoudig te beoor-
deelen zooals zy daar liggen, bekyken de
menschen ze door de bril van hun party;
en al redeneer je verder als Brugman, aan
de >politieke overtuiging” is geen bewegen
of verwikken meer.
Zoo gaat het ook met de plaatsvervan
ging bij de nationale militie. Ik weet niet
hoeveel jaren het al geleden is, sinds we
in couranten en brochures begonnen te le
zen, dat zy noodig moet afgeschaft worden,
en ik kon toen niet anders zeggen, dan dat
ik het er mee eens was. Toen er ook in
onze gemeente een afdeeling werd gevormd
van den anti dienstvervangingbond, heb ik
my dadelyk als lid laten inschryven, niet
omdat ik zoo byzonder sterk dweep met
vereenigingen en vergaderingen ala middel
om iets dat niet in den haak is, in orde
te brengen, maar in dit geval geloofde
ik en geloof ik nog dat de openbare mee
ning moet bewerkt worden om uit de we
reld te helpen wat slechts een voorrecht
is voor de meergegoeden.
"Want één van beidenof het soldaatje
spelen bij de militie is maar gekheid, omdat
we toch nooit oorlog krygen, en dan is
het onzin zooveel millioenen alle jaren uit
te geven voor de landsverdediging, en dui
zenden jongelieden mipstens een van hun
beste leerjaren in de kazerne te laten door
brengen, of de kans bestaat dat het een
maal vreeselyk ernst zal worden, dat onze
zonen hun leven zullen moeten wagen in
de woisteling tegen een aanvaller. Het
laatste wordt door niemand ontkend. Maar
dan moeten die kansen voor ieder ge
lyk zyn, en is het onzedelyk haar voor een
geldsom afkoopbaar te stellen. Er is niets
dat met het offer van een jeugdig leven is
te vergelyken; de ryke, die zyn zoon moet
missen als het vaderland roept, kan niet
volstaan met te zeggenWacht even, laat
my myn jongen houden, ik heb geld,
daar, pak maar een ander dien ze in zyn
plaats kunnen doodschieten of verminken I
My dunkt, deze reden moest voldoende
zyn om het plaatsvervangers-stelsel onvoor-
waardelyk at te keuren. De vraag is niet,
of er menschen gevond«i worden die, om
eenige honderden guldens te verdienen, die
kans willen overnemen; het is eenvoudig
onredelyk, den prikkel van het geld hiörby
in werking te brengen. Ook heeft mtm zich
niet ongerust te maken over het te met
gaan van den tak van handel* uitgeoefend
door een soort van lui die in den mond
des volks den haaien titel dragen van
rxielverkoopers”, wel een bewys, dunkt
my, dat het bedryf niet tot de meest eer
volle wordt gerekend. Die heeren moeten
dan maar van hun spaarduiten gaan leven,
of een ander baantje zien te krygen; in
ieder geval kan men niet eischen, dat tot
hun gerief een noodige hervorming achter
wege zal blyven.
Zooals gy weet ben ik een voorstanfler
van den algemeenen oefenplicht, dat wil
zeggen, ieder weerbaar jongman moet in
staat worden gesteld om als de nood aan
den man komt, aan de landsverdediging
deel te nemen. Nu er evenwel geen uit
zicht bestaat, dit beginsel hier toegepast
te krygen, en dus de loting onder den een
of anderen vorm behouden zal blyven, heb
ben we ten minste te ?orgen dat uit een
oogpunt van maatschappelyke rechtvaardig
heid, wat wy maar de kwade kansen zullen
noemen, over alle huisgezinnen evenredig
worden verdeeld. Niets mag daarop in
break maken, noch vermogen, nog stand,
noch verstandelijke ontwikkeling. Een on
geleerde jongen is zyn armen vader even
lief als de jonge student, het sieraad van
zyn familie, zjjn misschien hoog aanzien
lijken papa.
Nu zou ik meteen wel een woordje in
het midden willen brengen over de vrij
stellingen, die ook de voorstanders van den
persoonlyken dienstplicht beloven ten aan
zien van hen die voor den geestelyken stand
worden opgeleid. In Duitschland zjjn al
thans de Protestantsche geestelyken daar
niet voor. Zij beweren dat hun zonen zoo
goed als ieder ander plichten jegens het
vaderland te hervullen hebben. Kyk, daar
heb ik respect voor’t ware te wenschen
dat men er algemeen zoo over dacht, dan
zou de quaestie gemakkeljjk op te lossen
zjjn. Bloedvergieten, zoo wordt gezegd,
voegt niet bij het karakter van een aan
staan l godsdienstleeraar, maar by wiens
karakter voegt het dan wel? Wat voor
den een slecht is, deugt evenmin voor den
ander; ieder wil den vrede, de zaak is
maar of men weerbaar genoeg zal zjjn om
een aanval af te slaan. Doch met wat men
de rechten der kerk noemt, dient de voor
zichtigheid betracht, en als men het eens
kan worden over billyke voorwaarden onder
welke theologische studenten van dienst- i
plicht verschoond kunnen worden, zonder
dat het tot misbruiken aanb iding geeft,
dan zullen we ons er by moeten neder-
leggen. Alleen mag er wel aan gedacht
worden, dat er in oorlogstijd ook andere
plichten te vervullen zjjn dan die met de
wapens in de hand worden verricht, en
het is juist voor deze dat men de jongelui
van den geestelyken stand beschikbaar moet
kunnen houden. Zy kunnen, te midden
van het oorlogsrumoer, als apostelen der
liefde optreden om kranken te verplegen
en aan gewonden en stervenden hun zorgen
te wijden. Er zou zelfs geen redelyke
grond zyn aan te wyzen om hen niet in
te deelen bij den hospitaaldienst, en hun
de verplichting op te leggen zich voor dezen
de noodige bekwaamheid eigen te maken.
De militaire specialiteiten zjjn, op enkele
uitzonderingen na, voorstanders van den
persoonlijken dienstplicht. De zoogenaamde
sociale zyde van het vraagstuk, die myns
inziens alleen voldoende is om den dooi slag
te geven, laten zij achterwege, maar be
schouwen de zaak met het oog op het
leger zelf. En dan, zeggen zy, is het niet
waar dat de ruil van een jongfneiwcb 1111
de beschaafde klasse voor een vangewoon-
Ijjk zeer geringe ontwikkeling geen schade
zou zjjn.
Ik geloof dat dit niet is tegen te spieken.
Van de remplapanten in het algemeen zal
ik geen kwaad zeggen; ik heb ze in soorten
gekend, en het gemiddeld gehalte stond, in
myn tjjd, niet zoo ver beneden het gewone
peil der miliciens, als somtjjds is beweerd.
De meeste waren lummelachtige kereltjes,
boerenarbeiders uit den achterhoek, die,
als zy eens een brief kregen van den boer
aan wien zy zich verkocht” hadden, dien
door een anderen milicien moesten laten
lezen, en zich menige minder vriendelyke
toespeling op hun qualiteit van »dnre kerels”
moesten laten welgevallen. Wasereenbjj,
die de weelde niet kon dragen en zich aan
dronkenschap wat al te dikwjjls schuldig
maakte, dan werd hy weggejaagd en de
remplapan ten baas moest zorgen dat er een
ander kwam. Maar het stelsel zelf’ was dan
toch oorzaak, dat een zeker aantal beschaafde
jongens uit de kazerne verwjjderd bleven,
zoodat het er voor de betrekkeljjk weinigen,
die wel een goede opvoeding hadden gehad,
doch wier ouders niet bemiddeld genoeg
waren om de kosten van een plaatsver
vanger te dragen, minder aangenaam was
te verkeeren.
Toen ik laatst op onze sociëteit over deze
dingen aan het doorslaan was, en ik er
onder andereri op wees dat ik het gek vind
de jongelui, die zelf hun dienstplicht willen
vervullen, uil den gewone i kazernekring
verwyderd te houden wanneer zy afzonder-
lyke voeding kunnen betalen, want dat
daardoor het doel, verbetering van het mi-
liiieleger, toch niet wordt bereikt, toen zei
mjj iemand: Ja maar, Barend, jou gelyk-
heids-théorie gaat volstrekt niet op. Voor
een jongen, die het thuis maar sobertjes ge
wend is, kan de kazernevoediug geen op
offering genoemd wordenhy verandert
niet van conditie. Voor de jongelui van
deftigen huize is dat wel het geval, dus het
staat niel gelyk. Van den laatste wordt dus
meer gevergd dan van den eeiste. En ver
beeld je nu eens, een aanslaand dokter of
toekomstig advocaat, die zelf zjjn bed moet
opmaken en rondom de kuip moet slaan
om de aardappels voor zjjn middagmaal
te jassen I
Inderdaad, iets vreeselyks! Maar zouden
die deftige jongelui er veel minder door
worden, als zy eens leerden zich een beetje
te behelpen in de wereld? Ik zeg alweer,
als er oorlog komt, dan moet ieder man
zich wel schikken in allerlei omstandigheden.
Dan is het ook niet altyd gezoden en ge
braden wat de kok schaft. De leerschool
der ontbering is voor ieder een heilzame,
en als men jong is en gezond, dan voegt
men zich gemakkelyk naar hetgeen aanvan
kelijk wat vreemd lykt. Niet de soort van
arbeid dien men verricht is. onteerend,
of, zoo zy dit ware, dan zou het voor iedereen
moeten zjjn. Geen advocaat zal er later
een minder schitterend pleidooi om leveren,
wanneer hy zich de edele kunst van aard-
appeienjassen heeft eigen gemaakt, en als
men een tyd heeft doorleefd waarin men
zyn eischen wel heeft moeten beperken, dan
is dat een uitmuntende leden om in het
gisteren met het landschap plaats gegrepen I
Is he| niet, of we in het nachtelyk duister
door eene toovergodin plotseling met trein
en al zjjn overgeplaatst te midden der dorre
Drentsche of Geldersche heivelden? Niets
dan eindelooze grasvlakten, wel eenigszins
heuvelachtig, doch zonder huis of boom of
beest. En welk gras dan nog! ’tLinden
nazomer hier, en zeker heeft in geen dagen
’t hemelnat de aarde gedrenkt, zoo doodsch,
zoo treurig vaal toch alles. En de zon, zy
verryst boven gindschen bult ook al even
als ergens elders op het wereldrond; aan
de lucht is mede niets buitengewoons te
zien; misschien is ’t alleen de groote roof
vogel, die op zyne machtige vlerken drjjvend,
van uit den hooge ’t schuwe wild bespiedt,
wat ons nog eventjes boeit. Neen, alle
schoonheid van gisterenweg is zy. Als
dat zoo den lieven, langen tyd eens moet
voortduren, wat dan? Ha, een station
eindelijk I Nu zullen we ons dan toch eens
lekker kunnen verfrisschen. Hals over kop
naar buiten! Een conducteur kondigt op
onze vraag een kwartuur rust aan. Nu,
een zeer onooglyk gebouwtje op deze halte
hier. En, wat is dat? Geen koffie, geen
thee, geen melk, geen brood? Wel gin of
French brandy. Wel neen, dan hebben we
zelf beter wjjn. En, hoe nu, zelfs geen
water, om ons tewasschen? Wil deze chef
of barmanof wat functie bekleedt die kerel,
wil hy ons wjjsmakendat men in deze
woestjjn hier leeftzonder die eerste levens
behoefte van den mensch? Nu ja, laten we
dan maar eens rondsnuffelen. We wandelen
hei huig om, kjjken op de morsige werf,
die eene verzamelplaats is van strooien
hutten, vuile Hottentolten en blaffende
honden, rond, maar vinden niet, wat we
zoeken. We slappen door, tot ons in de
nauwe opening van eene rieten heining ’t
voortgaan betwist wordt door niets meer
of minder dan eéh vreèseljjk grooten ba-
weiKe woeste gebaren, met wat doordrin
gend geschreeuw tracht hij ons schrik aan
te jagen. Maar onze wandelstokken boeze
men hem ontzag in: na een paar gevoelige
tikjes moet hy wel pad geven. Waarover
’t beest hier als oppasser is aangesteld, be-
grypen We nietin het tuintje toch, dat we
nu doorwandelen, is zeken voor geen shilling
te halen. Maar we zien een paar »Hotnot-
meiden” naderenin 'de manden, die ze op
hare kroeskoppen dragen, is klaarblykelyk
waschgoed, ’t is nog mat, dus is er immers
water in denabjjheid? We volgen het spoor,
en waarlyk, heel achter, aan't eind van het
stukje moesgrond, ontdekken we een oud,
yzeren pompje. Wel, dat is lekker water!
Fluks ons gewasschen, fluks de waterzakken
versch gevuld, en dan met looppas terug.
De trein maakt nog volstrekt geen aanstalten
om te vertrekken, en dus zien wjj beiden
ons in een oogwenk omringd door byna al
onze reisgenooten, die, als wjj, tevergeefs
den ouden brombeer achter den toonbank,
om water hadden gevraagd. Op onze aan
wijzing maakt nu geheel de menigte zich
op, om inegelyks zich te verfrisschen, doch
plotseling vliegt onze beminneljjke chef naar
buiten, en verbiedt in kernachtig Engelsch
aan ieder, om ook maar één stap verder te
zetten. De meesten lachen hem uit, en
willen toch gaan, maar daar, te midden
van ’t gqjoel en de drukte, gilt de spoor-
fluit, en alles vliegt uiteen, en bestormt den
trein. Met een blik van de grootste vol
doening staart onze chef op de verschrikte
menigte; doch, vraag niet, met welke ge
luk wenschen de norsche oude wordt begroet,
als de trein zich weder in beweging zet, en
alle raampjes vol met koppen zjjn I
Wordt vervolgd.
8TATEN-GENERAAL.
Do interpellatie van den heer Cremer, over
het consulaat te Amoyin de vergadering der
Tweede Kamer van Vrydag 14 Maart, leidde
tot de toezegging van den Minister van Buiten-
landsche Zaken, dat het ambtsgebied van den
Consul zich zal uitstrekken over geheel Zuid-
China, terwjjl overwogen zal worden of 't ook
nuttig is hem te Hongkong te aocrediteeren.
De behandeling van de wets voordracht be
treffende de inkwartieringen het onderhoud van
krijgsvolk en de spoedige verschaffing van paar
den, bleef steken op een grondwettig -bezwaar
door den heer De Geer geopperd en door den
heer Veegens ondersteund. Vqorgeschrevon wordt
n.l. registratie en taxatie van paarden, reeds in
vredestijd, als maatregel van voorbereiding; de
wyze waarop doze laatste zou plaats hebben by
reglement nader te bepalen. Genoemde afge
vaardigden achtten zulks in strjjd met de Grond
wet, die beveelt dat leverantiën enz. slechts vol
gens algemoene regels, bij do Wet te stellen,
en tegou schadeloosstelling ten laste van een of
moer inwoners of gemeenten gebracht kunnen
worden. Na uitvoerige bespreking werd op voor
stel van den heer Seret besloten de beslissing te
verdagen tot de vergadering van
Dinsdag, waarin de Regeering een gewyzigd
artikel aanbood, hierop nederkomondedat
wanneer een keuring der paarden en het opmaken
van een register wordt gelast, do ingezetenen tot
medewerking zyn verplicht, en dat de taxatie
vervalt. Aldus werd het ontwerp aangenomen
met o 9 tegen 1G stemmen.
In do vergadering van Woensdag nam de