i illM irkoonM IS, e SCHUUR, jjde te as, T. Eykelen- Baan, weet >rkadaster toen 1896. N°. 1709. Zaterdag 29 Augustus. Nieuws- en Advertentieblad voor Zuid-Holland en Utrecht Eerste Blad. ibouw CHALEN, ude- en i jk. N. zoning len Is, tukjes, i TE MUUR, lonhoven. K. 91- EN :N, er, iERDER; I DIES. j 1 Officiëele Kennisgevingen. RECHT OP ARBEID. AANBESTEDING. Schotdeuren, KIEZERSLIJST BINNENLAND. STRAATSCHOUW. OUDSCHOONHOVEN. jeabonneer van Onder- S. W. N. VAN NOOTEN tb Schoonhoven, Uitgevers. Deze Courant bestaat uit Twee Bladen. t op: werden Ier kooppen- itore van den Jü BOOTEN. ig der koop- )ber 1896. kantore van Hoe dit zjj, de stellig niet vol- gen op het idyks, bene- egen ERF, idastraal be- ind Sectie A, ot te zamen >nd iederen m. 6 uur. 25 Cents, am f 2,—. meekaarten SGHOOKHOYENSCHE «AM. AN BUREN op Vrjjdag gene 9 uur, f van de ge- iaby Station fidam DEUREN der zal wor- ,1 f’ F>‘ en gelegen wider vlugge be- waardig te reiend rog. dienst wordt dom toebehc eeuw als gegaan, zioh 'EN BRINK, leerdam, zal Auguetue op Vrijdag lag, telkens t Sociëteit» publiek ver- de eer den snen van berichten b ale Nu wij toch Oud-Schoonhoven’s openbare ge- L--I» op ikelijk ie Hing gehot bezitten VAN DEN Notarie te rdam, zal op r 1896 bij 0 Septem- dee avonds 5 KLUIVER >pen: 6 Aren, 48 na aftrek onderhouds- ratie-loonen, 1895 bedra- en zullen 00,-. eptember 10 uur, te >n overstaan A. BOLL te en Mr. G. 3 wier kan- kaarten der te bekomen. Gemeente Schoonhoven. vinden kan, en niet bedelen of stelen mag, zou toch een aanklacht zijn tegen onze wetgeving en tegen onze maatschappij.” Hoe hier een Uitweg te vinden? Op deze vraag meent de heer Fokker het antwoord te kunnen geven. Hij zegt: „Verzekering tegen Werkloosheid.” In een volgend opstel zullen wy dien uitweg eens gaan verkennen. Den lóden Juli jl. opende de heer Mr. E. Fokker de 45ste algemeens vergadering der „Vereeniging voor Fabneks- en Hand- werksnij verheid”, te Wageningen gehou den, als voorzitter, met een redevoering, die tot onderwerp had: „Veizekering tegen Werkloosheid.” Die rede, in haar geheel door „Het Vaderland” medegedeeld, liep in het eerste gedeelte over het vraagstuk, hierboven aangekondigd. De belangrijkheid dezer quaestie, zoowel als de wyze waarop de geachte spreker haar behandeld heeft, noopt ons er iets van te vermelden, onder toe voeging van enkele opmerkingen. De heer Fokker begon met de aandacht te vestigen op het rapport der Maat schappij „Tot Nut van Algemeen” over armenverzorging, - een uitvoerig geschrift, waarmede hij zijn hooge ingenomenheid betuigde, en dat niet „van de baan zal geraken vóórdat de zaak zelve een oplos sing gevonden heeft, 't geen nog wel heel wat jaren zal duren”. In dat rapport is beslist op den voorgrond gesteld het groote beginsel, dat bestrijding van armoede tot de taak van de Overheid behoort, in tegen stelling met het gevoelen van Minister Fock in 1870: „De zorg voor de armen is een zedelyke, geen burgerlijke plicht, zoodat de nakoming daarvan niet op den weg van den Staat ligt.” Spr. zei: „Thans erkent men vry algemeen, dat armoede, voor een deel althans immers een deel is steeds gevolg van eigen schuld een uitvloeisel is, zoo van onze maat schappelijke inrichting als van onze wet geving. Kan nu de Staat, die door zijn wetgeving zoo grooten invloed uitoefent op de verdeeling der voortbrenging en van den maatschappelijken rijkdom, zoolang hij tot roeping heeft onze maatschappelijke inrichting te handhaven, onverschillig zich betoonen tegenover den behoeftige, zyn verplichting ontkennen om dezen althans het voor het levensonderhoud oogenblik- kelyk onontbeerlijke te verschaffen? Hun, die deze vraag bevestigend zouden willen beantwoorden, zou ik te gemoet voeren Kunt gij dan het zedelijk recht van den Staat erkennen om te straffen, zoowel hen die bedelen uit werkelijke nooddruft, als hen, die brood stelen om niet van honger om te komen? Een Staat, waarin iemand van honger en gebrek omkomt, kan niet welgeordend worden genoemd. Er ontbreekt dan iets aan het binnen- landsch bestuur van den Staat, in verband met de économische inrichting van de maatschappij. Hef Nutsrapport heeft byna uitsluitend het oog gericht op de behoeftigen in den meest volstrekten zin, de menschen die de lichamelijke en geestelijke eigenschap pen missen, noodig om door arbeid in hun onderhoud te voorzien. Ook het lot der valide personen, door omstandigheden aan welke zyzelf niets kunnen veranderen bui ten de mogelijkheid geraakt om hun brood te verdienen, behoort de Staat zich aan te trekken. Deze opvatting is geenszins nieuw. De Fransche constitutie van het jaar 1793 bepaalde: De Maatschappij is onderhoud verschuldigd aan de ongeluk kige burgers, hetzij door hun werk te verschaffen, hetzij door bestaansmiddelen te verzekeren aan degenen, die tot werken niet in staat zyn. Die grondwet is echter nooit ingevoerd, zelfs niet toen in Mei 1795 de hongerlijdende bevolking van Parys de11 vergaderzaal der Conventie bin nendrong om de invoering te eischen. Ook in ons land is hetzelfde beginsel met talent verdedigd. In 1850 verscheen een geschrift van de heeren H. W. Tydeman, J. Heemskerk Az. - thans Minister van Staat, oud-Minister van Binnenlandsche Zaken en J. W. Tydeman: „Denkbeel den omtrent een wettelijke regeling van het armwezen” en daarin komen deze regelen voor: „De Regeering, de aanzien lijken, de hoogere en lagere overheden, moeten dagelijks door daden, verordenin gen en instellingen toonen, dat de zaak der noodlijdenden hun ter harte gaat, dat zij als een hooge, heilige, gedurige Staats zorg wordt beschouwdhet geldt als een regel van Staat, dat in een beschaafde maatschappij niemand van gebrek kan of mag omkomen; tevens zij als grondbe ginsel gehuldigd, dat arbeid moet worden gezocht en de arbeider gevoed, en dat be doeling alleen bestemd is voor hem, die niet arbeiden kan.” Hier is dus, bijna een halve eeuw ge leden, zeker „recht op arbeid” erkend. Wij zeggen met bedoeling: Zeker recht. Want verder dan het eerste beginsel gaan de schrijvers niet, waar zij spreken van „arbeid gezocht." We tasten in het duister, als we een antwoord verlangen op de vraag, hoe gedaan moet worden als het zoeken geen vinden tot gevolg heeft,—of als er wel te vinden is, maar het verschaffen van dat werk grooter na deel veroorzaakt dan het voordeel ’t welk de begunstigde er van heeft. En dat het laatste gevaar geenszins denkbeeldig is, hopen we aanstonds aan de hand van den heer Fokker aan te toonen. Dat de socialisten het „recht op den arbeid” met kracht verdedigen, is bekend genoeg. Veel meer waarde zal gehecht worden aan deze uitspraak van Von Bis marck, in Mei 1884, bij de tweede lezing van de socialistenwet in den Duitschen Rijks dag „Is het niet in onze zedelyke ver houdingen gegrond, dat de man, die ge zond is, lust in ’t werk heeft, maar geen werk vindt, gerechtigd is te zeggen„Geeft my arbeid!” en dat de Staat verplicht is hem arbeid te geven?” De redenaar in „Fabrieksnijverheid” is zeer geneigd, het recht op arbeid te erkennen, of liever, en deze woorden willen we even afzonderiyk houden, „den plicht der overheid om oogenblikkelyk in de onmisbare levensbehoeften te voorzien van hem, die werken kan en wil, doch te vergeefs werk zoekt.” Doch hy heeft beswaren en stuit op moeielykheden. Men vergunne ons even zoo onbe scheiden te zijn, dat we een bezwaar, by ons gerezen, doen voorafgaan. De heer Fokker, - en daarom vestigen wy op een deel van den pas aangehaalden volzin de byzondere opmerkzaamheid, vereen zelvigt twee verschillende plichtenwerk verschaffing en hulpverstrekking, en daarop rust een groot deel van zyn betoog. Maar stel u nu eens voor den man, die tot de overheid zegt: Ik ben krachtig en kan werken, heel goed zelfs werken, maar alle pogingen, die ik heb aangewend om Deze Courant wordt des Woensdags- en des Zaterdags morgens uitgegeven. Prys: voor Schoonhoven per drie maanden Franco pér post door het geheele ryk f 0,90. Men kan zich abon- neeren by alle Boekhandelaren, Agenten en Brievengaarders. arbeid te krygen, zyn mislukt. Geef gy my nu werk, ik heb daar recht op. En als hem, in plaats daarvan, geld wordt aangeboden om in zyn o»Jwhpud tydelyk te voorzien, en hy antwoordt: Neen, ondersteuning neem ik niet aan, daartegen verzet zich myn gevoel van eigenwaarde; ik wil geen geld hebben dat ik niet eerlyk heb verdiend, werk en niets anders verlang ik, wat dan? Is dan, erken nend het „recht op arbeid”, de overheid verantwoord als zfi zegt: Ik heb oolf geen werk voor u; als ge dus geen ondersteu ning wilt aannemen, ga dan maar dood? De heer Fokker gaat na, welke oorzaken het werkgebrek doen ontstaan, waardoor de valide arbeider buiten zyn schuld in het ongeluk raakt De particuliere onder nemer ziet geen kans hem werk te ver schaffen tegen een aannemelyk, misschien zelfs niet tegen een abnormaal laag loon. Door invoering van arbeidsparende werk tuigen, door een crisis op de beurs, in handel of nyverheid ontstaat menigmaal een tydelyk overcompleet van handen, door oorlog, protectionistische maatregelen of politieke verwikkelingen kan voor de nijverheid van een land of een streek blyvende vermindering ontstaan. Indien nu de overheid al die ledig ge worden handen werk moet verschaffen tegen een aannemelyk loon, zal zy aan genomen dat zy overigens onder gelyke omstandigheden kan werken een tekort te dekken hebben, dat hooger is naarmate het verschil grooter is tusschen de som welke de particuliere werkgever nog zou kunnen uitbetalen en het door den Staat uit te betalen loon. Deze bewering is, meenen we, onbe twistbaar. En gaan we dan eens de onvermydelyke gevolgen na, die zich te zekerder zullen vertoonen als de crisis wat lang duurt. Het tekort moet worden aangezuiverd, natuurlyk uit do belastingen, die worden opgebracht dopr degenen, die in hun eigen onderhoud voorzien zonder Staatshulp. Maar van die menschen laten wy ze noemen de meergegoeden vermindert op deze wyze de koopkracht; zy worden minder gegoed, zullen dus in geringer mate afnemers worden van het arbeidsproduct, en zoo wordt het werkge brek alweer grooter, vermeerdert het getal dergenen, die by de Overheid aankloppen om hun recht te doen gelden, wordt een volgend tekort alweer grooter, en zoo dalen we, in rechte linie en zonder tusschenpoozen, af naar den économischen ondergang. De Overheid zal werk verschaffen en wordt dan concurrent van de fabrieken en werkplaatsen; deze zullen den stryd niet kunnen volhouden en stuk voor stuk bezwyken. Alweer vermeerdering van werkloosheid, uitbreiding van Staatsbe moeiing, verergering van het kwaad. Zal de Staat, wiens ambtenaren met onvoldoende kennis de zaken zouden 'moeten beheeren, als ten minste aange nomen wordt het beginsel dat aan ieder het werk moet worden gegeven, waarvoor hy geschikt is, zal de Staat voor zyn producten afnemers vinden tegen behoor- lyken prys? ’t Is zeer te betwyfelen. Doch het denkbeeld „werkverschaffing” wordt meestal zóó opgevat, dat aan de werk zoekenden zonder onderscheid een arbeid is aangewezen dien ieder kan verrichten en waarvoor geen uitgebreide hulpmiddelen en allerlei soorten van grondstoffen noodig zyn, zoogenaamde nood- of ondersteunings- werken. Op die manier kan men plaat- selyk en zeer tydelyk wel iets doen, maar het stelsel wordt spoedig onhoudbaar. Immers, als een kleermaker wordt opge dragen, te helpen by het aanleggen of verbeteren van wegen of parken, het graven van vaarten, het effenen en verder be werken van gronden, dan brengt hy er niet veel van terecht en is de waarde van zyn werk ver beneden hetgeen er voor betaald wordt. Ook dat kan de Staat niet lang volhouden, en tegenover het doen gelden van het recht op arbeid zou hy spoedig een „onmogeiyk” moeten stellen. En dan nog de gevaren der toekomst. Al was het doenlyk werk te vinden voor alle menschen die er nu zyn, men ver- gete niet, als hét recht erkend wordt voor de mannen, op welke gronden zou men het dan aan de vrouwen kunnen ontzeggen!-hoe zal het gaan met de menschen, die nog komen zullen en wier aantal zeker niet verminderen zal by een économische regeling die in zekeren zin aan ieder een vast onderhoud waarborgt? Er zyn alzoo, naar het gevoejen van den heer Fokker, dat wy ten volle onder schrijven, zooveel allergewichtigste be denkingen te maken tegen de toepassing van recht op arbeid, dat men aan de theoretische erkenning niets heeft. „En toch,”—zegt hy, „is het zoo hard, zoo i in stryd met het menscheiyk gevoel, zoowel van recht als van barmhartigheid, i dat de valide arbeider werken wil, doch geen ondernemer vinden kan die hem te werk stellen kan. De valide werklooze, i die zou verhongeren, omdat hy geen werk Prys der AdvertentiënVan 1 tot 5 regels f 0,50. Iedere regel meer f 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franco l uiterlyk tot Dinsdags- en tot Vrydags-namiddags 4 uren. I Alle binnenlandsche Advertentiën, voor 3-maal plaatsing opgegey^n, worden slechts 2-maal in rekening gebracht. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Schoonhoven brengen ter algemeens kennis, dat het DOELENPLEIN op Maandag 31 Augustus a. s. afgesloten en alzoo voor het publiek NIET toegan- kelyk is. Schoonhoven, 29 Aug. 1896. De Secretaris, De Burgemeester, H. G. GEELHOED. J. P. NIEKERK, L.-B BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Schoonhoven zullen op Woensdag 9 September a. s., des namiddags ten 2 ure, op het Raadhuis aldaar, publiek besteden: Het leveren en inhangen van een stel nieuwe in de Waterkeering by de Vischbrug te Schoonhoven. Het bestek ligt op het Raadhuis ter lezing. Aanwyzing op den dag der besteding om 11 uur. Inlichtingen dienaangaande zyn te ver- krygen by den Gemeente-A&hitect, den Heer L. F. REDEKER? Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. P. NIEKERK, L.-B. H. G. GEELHOED, Secretaris. voor Leden van de Kamer van Koop handel en Fabrieken. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Schoonhoven maken bekend, dat de lyst van kiesgerechtigden voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken van af 1 September, gedurende acht dagen, ter Secretarie ter inzage ligt. Bezwaren tegen die lyst kunnen gedu rende acht dagen, te rekenen van den dag der ter visie ligging, by den Gemeenteraad worden ingediend. Schoonhoven, den 29. Aug. 1896. De Secretaris, De Burgemeester, H. G. GEELHOED. J.P. NIEKERK, L.-B. en in do pastorie der Oud-Katho- ■a een zeer fraaie zilveren beker, m in particuliere handen ia, zyn 1 geen meerdere antiquiteiten van 'den, en van harte hopen wy de betrokken besturen die waarde sullen houden, als onbe- len uit Oud-Bchoonhoven's historie. Wordt vervolgd. 1) Tydftis de kerkhervorming in de 16de eeuw, toen in Holland hot grootste deel der gemeenteleden don nieuwen godsdienst aanhing, en de Geref. godsdienst als godsdienst vaii staat erkend werd, had dit tengevolge dat de hoofd kerken door de aanhangers der nieuwe leer werden in bezit genomen of gesteld, soodat de trouw goble venen aan den ouden godsdienst ge noodzaakt waren oen nieuwe kerk te bouwen. 2) Bjj de verdeeldheid onder de Hollandsche Katholieken in 't begin der 18de eeuw scheidden vele gemeenteleden zjch van de toenmaals hier bestaande kerk af en rustten niet, voordat z.y in 't bezit van een eigen kerkgebouw waren, aan welk verlangen pas in de laatste helft dier eeuw kon worden voldaan. Dit toen gestichte kerkgebouw is op heden juist het gebouw, waar de tentoonstelling gehouden wordt. De Roomsch- Katholieken besittun nu een fraaie kerk op den Wal. By Kon. besluit is benoemd tot kantonrechter te Ridderkerk Mr. J. H. Van Bel, thans substituut-griffler by de arrondissements rechtbank te Maastricht. - By Kon. besluit is aan 0. B. Wisboom, burgemeester der gemeenten Noordeloos, Hoornaar en Hoog-Blokland, toestemming verleend om tot 1 Septem ber 1901 te Gorinchem te wonen. De kapt. H. B. Van Maaren, van het 2de reg. veld.-art., thans gede tacheerd by het 3de reg. vest. art. te Gorinchem, keert 1 November naar zyn korps te ’s-Gravenhage terug. - De 4de compagnie van het 2de reg. vest.-art. te Amsterdam, onder bevel van den kapt. C. Bosch, wordt 1 Qct. te Abcoude gedetacheerd, om gedurende 8 weken aldaar garnizoen te houden. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Schoonhoven maken bekend, dat, in gevolge art. 41 van het Politie-Reglement, de straten moeten zyn uitgewied in de week vóór 7 September a. s.,op welken dag Schouw zal worden gehouden. Schoonhoven, den 29. Aug. 1896. De Secretaris, De Burgemeester, H.Gu GEELHOED. J. P. NIEKERK L.-B. De oorsprong van dit stadje verliest zich, evenals van zoovele andere plaatsen uit ons Oud-Holland, in ’t duister der middeleeuwen. Volgens den navorscher van Sohoonhoven's oude historie zouden zich rondom het kasteel van de heeren Van Blois eenige landbouwers en koop lieden hebben nedergezet, die onder de muren van 't versterkte slot zich veiliger waanden tegen de vele strooptochten van kwaadwillige benden uit 't naburige Sticht dan in hunne verspreide landelijke woningen, gehoopte bescherming bleek i doende, want al spoedig begon men zich te verschansen achter wallen en grachten, waar van Havenstraatsche wal en Oude Singel als eerste aanleg kunnen beschouwd worden. Door dien aanleg van wallen was de eerste stap ge daan tot het stichten van eene stad on de weinige inwoners, toen reeds tot poorters ver heven, werden al spoedig door de graven van Holland in 't bezit gesteld van eenige stedoljjke rechten. Voor den handel uit die dagen was het op komend stadjo bjj uitstek gunstig gelegen aan de uitwatering van de Vliet en de Zevender (Lopiksobe wetering) in de rivier de Lek. Tot de verleende rechten behoorde ook het heffen van tolgeld van uit- en ingaande schuiten uit genoemde vaarten en ook van voorbijvarende schepen op de rivier de Lek. Om die heffing meerder kracht bjj te zetten, bouwde men aan de uitmonding eene versterking (kasteeltje met toren), waar eenige manschappen tegen ontdui king van dat recht waakten. Thans duidt alleen de naam Tol de plaats aan waar de versterking hoeft gestaan. De juiste plaats, waar het kasteel of slot van de heeren Vau Blois heeft gestaan, is niet bekend: donkeljjk bevond het zich op do noordeljjke grens der gemeente, nu bekend als het zoogenaamde Hofland. Toenmaals liep de Lekdjjk van de westeljjke grens (Berg-Ambacht) langs Voorhaven, Korten- djjk en Dijk tot aan de oostelyke grens ('t Sticht) der stad, on al wat buiten die Ijjn was gelegen, stond aan de wisselingen van eb en vloed der rivier bloot. Op de plaats, waar zich nu de Visohbrugsluis bevindt, was destyds do eerste waterkoerende sluis gobouwd. Later heeft mon bjj uitbreiding der vesting misschien cok wel door dat de Tol alleen onvoldoende bleek ter ver dediging der stad aan de rivierzijde, of dat het water te veel last aan de bewoners veroorzaakte dat buitendijks gelegen gedeelte met wallen om zoomd; en zoo zyn in vervolg van tjjd dio wallen in de plaats getreden van het gedeelte dyk, dat binnen de vesting was gelegen. Ook heeft men, ter meerdere beveiliging van de stad aan de oost zijde, de daar gegraven gracht door een spitsen steenenmuur met kolom gescheiden van de Lek (Beerengracht en Beer). Lang bleven Sohoonhoven’s poorters ontstoken van een eigen kerkgebouw, en daar de parochie kerk van ’s Heeraartsberg (Berg-Ambacht) de naaste kerk was en men, om dien weg te ver korten, van een toe- of landpad gebruik maakte, gaf dit aanleiding tot 't ontstaan van den Kerk- weg. Zy rustten evenwel niet, voordat een eigen kerkgebouw binnen hunne veste verrees, en donkeiyk is dat eerste kerkgebouw met toren wel de 8t. Bartholomeuskerk, welk monumentaal gebouw (hoewel niet in zeer netten staat) door de Ned. Herv. gemeente thans voor hun eere- t gebruikt en ook aan haar in eigen- loort. De toren is in 't begin dezer als gemeante-eigendom aan de stad over- i. In het ruime koor der kerk bevinden vele familiegraven, van welke families, op een paar uitzonderingen na, in dit .plaatsje geen spoor meer is te vinden. Bjj het opruimen der ge broken zerken heeft men echter geen rekening ge houden met de plaats der graven, zoodat de namen op de gave zerken zelfs niet van Olivier van Noordt, den eersten werold-omzeiler geen zeker heid verschaffen, dat de assche van de opgegeven personen er onder rusten. Ook is deze kerk in ’t bezit van oen zeer fraai gebeeldhouwd heeren- gestoelte, onder het orgel, als eon aandenken aan het latere tydperk van Oud-Schoonhoven’s bloei en niet, zooals velen meeneu, uit de oude parochie kerk afkomstig. In de 16do eeuw, tydens do kerkberoeringen in de Nederlanden, werd dit kerkgebouw onzaliger gedachtenis! door beeldstormers geplunderd Het genoot die droeve eer met enkele steden in de Noordelyke Nederlanden, want ge lukkig kwam die besmetteljjke Zuid-Nederland- sche kerkziekte hier in 't noorden slechts spora disch voor. Aan Schoonhoven verschafte dat donkere feit een bezoek van prins Willem I, don Vader des Vaderlands. Behalve de Bartholomeuskerk bevonden zich nog binnen deze stad een Gasthuiskerk op den Djjk, een Remonstrantsoh Bedehuis 2) in de Korte Weystraat en eon Roomsch-Katholieke kerk in de Nes, ingang Lopikerstraat, mede 1) Opgedragen aan HH. Leden van het Tenloonstellings-comiió, in ’t bgzonder aan hen, die het initiatief namou on) eene ufdeeliug aan Oud-Bchoonhoven te wgden, al is dan ook dit plan, door de vele bezwaren die het ver zamelen van merkwaardighedon uit dat tgdperk van onze stad ondoenlgk maakte, gewgzigd in eene afdeeling van oude en nieuwe kunstvoor werpen. 2) Nadat in 1618'19 do strgd tusschen Remonstranten en contra-Remonstranten in de 'Geref. Kerk ten gunste van laatstgenoemden beslist was, waren eerstgenoemden verplicht een nieuw kerkgebouw te stichten. Bedoelde stryd had in Schoonhoven niet weinig onrust verwekt. (Mauri ts Oldenbarne veldt.) St. Bartholomeuskerk genaamd. 1) Van deze drie kerken is slechts de laatstgenoemde nog in aanijjn en thans nog door de Oud-Katholieken in gebruik. 2) Doch buiten de nu nog bestaande hoofd- of groote kerk vinden wjj van de overige geen gewag gemaakt, dat zy eenige bouwkundige waarde bezaten, hoewel het verdwenen of liever sloopen van oude merkwaardige gebouwen altgd jammer is. Vóór de reformatie bestonden hier ook vele kloosterorden, in welker gebouwen mede kapellen gevonden werden. t:zï v bouwen behandelen, komen wy van zelf Raadhuis, dat naar de afbeeldingen oorspronl een zeer fraaien gevel ryk was, doch door een< verschrikkelgke architectuur uit lateren tjjd ge heel misvormd en van oud en nieuw dooreen ge mengd is. By de laatste inwendige verandering heeft men zich zelfs niet ontzien een boeren schoorsteen midden door ’t frontdak heen te laten verryzen. Het eenvoudige doch nette torentje is ’t eenige van ’t raadhuis, dat 't oog welbehaaglijk aandoet. Jammer, dat de gemeente-flnanciön niet söhynen toe te laten het gebouw in zjjn oor- spronkelijken vorm te laten restaureerenhet zou stellig een sieraad onzer gemeente zjjn. Nog is ons per geluk bewaard het Doelenhuis een flink massief gebouw, omgeven door tuin. Vroeger diende het voor logement voor deftige reizigers en tevens voor vergaderingen van gilde- besturen en, tot viering van festiviteiten. St. Joris staat boven in de kroonlijst gebeeldhouwd, als zinnebeeld van den beschermer van den slaap. In iedere Hollandsche stad vond men trouwens onder don naam „Doelen” een huis voor dito bestemming. In later tyd is het gebouw gebezigd tot kostschool, alwaar het tot heden toe nog dienstbaar voor is. Dit Doelenhuis heeft vooral historische waarde verkregen door het gedwongen logeeren van H. K. H. Prinses Willemina van Pruisen, gemalin van onzen laatsten Stadhouder Prins Willem V (Patriottentijd.) Per geluk, schreven wy, want tot onze groote spyt moeten wy bekennen, dat do sloopings- woede in 't begin dezer eeuw ons geen gebouw van eenig historisch aanbelang bewaard heeft; het was of men er op uit was, al wat eenige waarde vertegenwoordigde in Oud-Sohoonhoven met den grond gel pk te maken. Niets dan ’t op dat oogenblik noodzakelyke vond genade, en men scheen een verbond gesloten te hebben het stadje uit te wissohen uit de rjj der Hollandsche plaatsen. Uit het sloopingstydperk valt nog te berichten, dat er twee schoone inrichtingen zgn verdwenen, n 1. een Gasthuis op den Djjk en een Proveniers huis op de Oude Haven Oostzgde. Er zgn geen stichtingen, of er zjjn fondsen voor en niet alleen dat de gebouwen verdwenen zyn, maar zelfs is er geen spoor aan te wjjzen waar de fondsen gebleven zyn. Het Weeshuis schjjnt aan de hand des sloopsrs ontsnapt te zyn, welk gebouw, in 1864 gerestaureerd, nog steeds een toevlucht is voor ouderlooze kleinen. In hoeveel behoefte een gesticht voor ouden van dagen en hulpbehoe venden heden ten dage zou voorzien, behoeft niet herinnerd te worden. Een en ander uit dien tyd leert ons niet alleen het slordige beheer dier inrichtingen kennen, doch ook 't gevaarljjke van dat soms nog geroemde oude tydperk, toen de burgers geheel machteloos stonden tegenover eene regenten- of familie-regeering, die in eene kleine plaats geheel willekeurig handelde, en slechts in plaatsen van grooteren omvang getemperd werd door de velen van huns gelyken, die in de besturen geene plaats konden bekomen. Om van de gebouwde monumenten op de ver voerbare te komen, valt nog te melden, dat er op het raadhn s als stadseigendom bewaard wordt oen prach ige ringkraag, afkomstig van Jacoba Van Buieren, ei J lieko gemeente Buiten hetgeei van onze stad o aanbelang te vermelde! daarom vooral, dat beide in hooge schreven blade

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1896 | | pagina 1