i
illM
irkoonM
IS,
e SCHUUR,
jjde te
as,
T. Eykelen-
Baan, weet
>rkadaster
toen
1896.
N°. 1709.
Zaterdag 29 Augustus.
Nieuws- en Advertentieblad voor Zuid-Holland en Utrecht
Eerste Blad.
ibouw
CHALEN,
ude- en
i
jk.
N.
zoning
len
Is,
tukjes,
i TE MUUR,
lonhoven.
K.
91- EN
:N,
er,
iERDER;
I DIES.
j
1
Officiëele Kennisgevingen.
RECHT OP ARBEID.
AANBESTEDING.
Schotdeuren,
KIEZERSLIJST
BINNENLAND.
STRAATSCHOUW.
OUDSCHOONHOVEN.
jeabonneer
van Onder-
S. W. N. VAN NOOTEN tb Schoonhoven,
Uitgevers.
Deze Courant bestaat uit Twee Bladen.
t op:
werden
Ier kooppen-
itore van den
Jü BOOTEN.
ig der koop-
)ber 1896.
kantore van
Hoe dit zjj, de
stellig niet vol-
gen op het
idyks, bene-
egen ERF,
idastraal be-
ind Sectie A,
ot te zamen
>nd iederen
m. 6 uur.
25 Cents,
am f 2,—.
meekaarten
SGHOOKHOYENSCHE «AM.
AN BUREN
op Vrjjdag
gene 9 uur,
f van de ge-
iaby Station
fidam
DEUREN
der zal wor-
,1
f’
F>‘
en gelegen
wider
vlugge be-
waardig te
reiend
rog.
dienst wordt
dom toebehc
eeuw als
gegaan,
zioh
'EN BRINK,
leerdam, zal
Auguetue
op Vrijdag
lag, telkens
t Sociëteit»
publiek ver-
de eer den
snen van
berichten
b ale
Nu wij toch Oud-Schoonhoven’s openbare ge-
L--I» op
ikelijk
ie
Hing gehot
bezitten
VAN DEN
Notarie te
rdam, zal op
r 1896 bij
0 Septem-
dee avonds
5 KLUIVER
>pen:
6 Aren, 48
na aftrek
onderhouds-
ratie-loonen,
1895 bedra-
en zullen
00,-.
eptember
10 uur, te
>n overstaan
A. BOLL te
en Mr. G.
3 wier kan-
kaarten der
te bekomen.
Gemeente Schoonhoven.
vinden kan, en niet bedelen of stelen mag,
zou toch een aanklacht zijn tegen onze
wetgeving en tegen onze maatschappij.”
Hoe hier een Uitweg te vinden?
Op deze vraag meent de heer Fokker
het antwoord te kunnen geven. Hij zegt:
„Verzekering tegen Werkloosheid.”
In een volgend opstel zullen wy dien
uitweg eens gaan verkennen.
Den lóden Juli jl. opende de heer Mr.
E. Fokker de 45ste algemeens vergadering
der „Vereeniging voor Fabneks- en Hand-
werksnij verheid”, te Wageningen gehou
den, als voorzitter, met een redevoering,
die tot onderwerp had: „Veizekering tegen
Werkloosheid.”
Die rede, in haar geheel door „Het
Vaderland” medegedeeld, liep in het eerste
gedeelte over het vraagstuk, hierboven
aangekondigd. De belangrijkheid dezer
quaestie, zoowel als de wyze waarop de
geachte spreker haar behandeld heeft, noopt
ons er iets van te vermelden, onder toe
voeging van enkele opmerkingen.
De heer Fokker begon met de aandacht
te vestigen op het rapport der Maat
schappij „Tot Nut van Algemeen” over
armenverzorging, - een uitvoerig geschrift,
waarmede hij zijn hooge ingenomenheid
betuigde, en dat niet „van de baan zal
geraken vóórdat de zaak zelve een oplos
sing gevonden heeft, 't geen nog wel heel
wat jaren zal duren”. In dat rapport is
beslist op den voorgrond gesteld het groote
beginsel, dat bestrijding van armoede tot
de taak van de Overheid behoort, in tegen
stelling met het gevoelen van Minister
Fock in 1870: „De zorg voor de armen
is een zedelyke, geen burgerlijke plicht,
zoodat de nakoming daarvan niet op den
weg van den Staat ligt.” Spr. zei:
„Thans erkent men vry algemeen, dat
armoede, voor een deel althans immers
een deel is steeds gevolg van eigen schuld
een uitvloeisel is, zoo van onze maat
schappelijke inrichting als van onze wet
geving. Kan nu de Staat, die door zijn
wetgeving zoo grooten invloed uitoefent
op de verdeeling der voortbrenging en van
den maatschappelijken rijkdom, zoolang
hij tot roeping heeft onze maatschappelijke
inrichting te handhaven, onverschillig zich
betoonen tegenover den behoeftige, zyn
verplichting ontkennen om dezen althans
het voor het levensonderhoud oogenblik-
kelyk onontbeerlijke te verschaffen? Hun,
die deze vraag bevestigend zouden willen
beantwoorden, zou ik te gemoet voeren
Kunt gij dan het zedelijk recht van den
Staat erkennen om te straffen, zoowel
hen die bedelen uit werkelijke nooddruft,
als hen, die brood stelen om niet van
honger om te komen? Een Staat, waarin
iemand van honger en gebrek omkomt,
kan niet welgeordend worden genoemd.
Er ontbreekt dan iets aan het binnen-
landsch bestuur van den Staat, in verband
met de économische inrichting van de
maatschappij.
Hef Nutsrapport heeft byna uitsluitend
het oog gericht op de behoeftigen in den
meest volstrekten zin, de menschen die
de lichamelijke en geestelijke eigenschap
pen missen, noodig om door arbeid in hun
onderhoud te voorzien. Ook het lot der
valide personen, door omstandigheden aan
welke zyzelf niets kunnen veranderen bui
ten de mogelijkheid geraakt om hun brood
te verdienen, behoort de Staat zich aan
te trekken. Deze opvatting is geenszins
nieuw. De Fransche constitutie van het
jaar 1793 bepaalde: De Maatschappij is
onderhoud verschuldigd aan de ongeluk
kige burgers, hetzij door hun werk te
verschaffen, hetzij door bestaansmiddelen
te verzekeren aan degenen, die tot werken
niet in staat zyn. Die grondwet is echter
nooit ingevoerd, zelfs niet toen in Mei
1795 de hongerlijdende bevolking van
Parys de11 vergaderzaal der Conventie bin
nendrong om de invoering te eischen.
Ook in ons land is hetzelfde beginsel met
talent verdedigd. In 1850 verscheen een
geschrift van de heeren H. W. Tydeman,
J. Heemskerk Az. - thans Minister van
Staat, oud-Minister van Binnenlandsche
Zaken en J. W. Tydeman: „Denkbeel
den omtrent een wettelijke regeling van
het armwezen” en daarin komen deze
regelen voor: „De Regeering, de aanzien
lijken, de hoogere en lagere overheden,
moeten dagelijks door daden, verordenin
gen en instellingen toonen, dat de zaak
der noodlijdenden hun ter harte gaat, dat
zij als een hooge, heilige, gedurige Staats
zorg wordt beschouwdhet geldt als een
regel van Staat, dat in een beschaafde
maatschappij niemand van gebrek kan of
mag omkomen; tevens zij als grondbe
ginsel gehuldigd, dat arbeid moet worden
gezocht en de arbeider gevoed, en dat be
doeling alleen bestemd is voor hem, die
niet arbeiden kan.”
Hier is dus, bijna een halve eeuw ge
leden, zeker „recht op arbeid” erkend.
Wij zeggen met bedoeling: Zeker recht.
Want verder dan het eerste beginsel gaan
de schrijvers niet, waar zij spreken van
„arbeid gezocht." We tasten in het
duister, als we een antwoord verlangen
op de vraag, hoe gedaan moet worden
als het zoeken geen vinden tot gevolg
heeft,—of als er wel te vinden is, maar
het verschaffen van dat werk grooter na
deel veroorzaakt dan het voordeel ’t welk
de begunstigde er van heeft. En dat het
laatste gevaar geenszins denkbeeldig is,
hopen we aanstonds aan de hand van
den heer Fokker aan te toonen.
Dat de socialisten het „recht op den
arbeid” met kracht verdedigen, is bekend
genoeg. Veel meer waarde zal gehecht
worden aan deze uitspraak van Von Bis
marck, in Mei 1884, bij de tweede lezing van
de socialistenwet in den Duitschen Rijks
dag „Is het niet in onze zedelyke ver
houdingen gegrond, dat de man, die ge
zond is, lust in ’t werk heeft, maar geen
werk vindt, gerechtigd is te zeggen„Geeft
my arbeid!” en dat de Staat verplicht is
hem arbeid te geven?”
De redenaar in „Fabrieksnijverheid” is
zeer geneigd, het recht op arbeid te
erkennen, of liever, en deze woorden
willen we even afzonderiyk houden, „den
plicht der overheid om oogenblikkelyk in
de onmisbare levensbehoeften te voorzien
van hem, die werken kan en wil, doch
te vergeefs werk zoekt.” Doch hy heeft
beswaren en stuit op moeielykheden.
Men vergunne ons even zoo onbe
scheiden te zijn, dat we een bezwaar, by
ons gerezen, doen voorafgaan. De heer
Fokker, - en daarom vestigen wy op
een deel van den pas aangehaalden volzin
de byzondere opmerkzaamheid, vereen
zelvigt twee verschillende plichtenwerk
verschaffing en hulpverstrekking, en daarop
rust een groot deel van zyn betoog.
Maar stel u nu eens voor den man, die
tot de overheid zegt: Ik ben krachtig en
kan werken, heel goed zelfs werken, maar
alle pogingen, die ik heb aangewend om
Deze Courant wordt des Woensdags- en des Zaterdags
morgens uitgegeven. Prys: voor Schoonhoven per drie maanden
Franco pér post door het geheele ryk f 0,90. Men kan zich abon-
neeren by alle Boekhandelaren, Agenten en Brievengaarders.
arbeid te krygen, zyn mislukt. Geef gy
my nu werk, ik heb daar recht op. En
als hem, in plaats daarvan, geld wordt
aangeboden om in zyn o»Jwhpud tydelyk
te voorzien, en hy antwoordt: Neen,
ondersteuning neem ik niet aan, daartegen
verzet zich myn gevoel van eigenwaarde;
ik wil geen geld hebben dat ik niet eerlyk
heb verdiend, werk en niets anders
verlang ik, wat dan? Is dan, erken
nend het „recht op arbeid”, de overheid
verantwoord als zfi zegt: Ik heb oolf geen
werk voor u; als ge dus geen ondersteu
ning wilt aannemen, ga dan maar dood?
De heer Fokker gaat na, welke oorzaken
het werkgebrek doen ontstaan, waardoor
de valide arbeider buiten zyn schuld in
het ongeluk raakt De particuliere onder
nemer ziet geen kans hem werk te ver
schaffen tegen een aannemelyk, misschien
zelfs niet tegen een abnormaal laag loon.
Door invoering van arbeidsparende werk
tuigen, door een crisis op de beurs, in
handel of nyverheid ontstaat menigmaal
een tydelyk overcompleet van handen,
door oorlog, protectionistische maatregelen
of politieke verwikkelingen kan voor de
nijverheid van een land of een streek
blyvende vermindering ontstaan.
Indien nu de overheid al die ledig ge
worden handen werk moet verschaffen
tegen een aannemelyk loon, zal zy aan
genomen dat zy overigens onder gelyke
omstandigheden kan werken een tekort
te dekken hebben, dat hooger is naarmate
het verschil grooter is tusschen de som
welke de particuliere werkgever nog zou
kunnen uitbetalen en het door den Staat
uit te betalen loon.
Deze bewering is, meenen we, onbe
twistbaar. En gaan we dan eens de
onvermydelyke gevolgen na, die zich te
zekerder zullen vertoonen als de crisis
wat lang duurt. Het tekort moet worden
aangezuiverd, natuurlyk uit do belastingen,
die worden opgebracht dopr degenen, die
in hun eigen onderhoud voorzien zonder
Staatshulp. Maar van die menschen
laten wy ze noemen de meergegoeden
vermindert op deze wyze de koopkracht;
zy worden minder gegoed, zullen dus in
geringer mate afnemers worden van het
arbeidsproduct, en zoo wordt het werkge
brek alweer grooter, vermeerdert het getal
dergenen, die by de Overheid aankloppen
om hun recht te doen gelden, wordt een
volgend tekort alweer grooter, en zoo
dalen we, in rechte linie en zonder
tusschenpoozen, af naar den économischen
ondergang.
De Overheid zal werk verschaffen en
wordt dan concurrent van de fabrieken en
werkplaatsen; deze zullen den stryd niet
kunnen volhouden en stuk voor stuk
bezwyken. Alweer vermeerdering van
werkloosheid, uitbreiding van Staatsbe
moeiing, verergering van het kwaad.
Zal de Staat, wiens ambtenaren met
onvoldoende kennis de zaken zouden
'moeten beheeren, als ten minste aange
nomen wordt het beginsel dat aan ieder
het werk moet worden gegeven, waarvoor
hy geschikt is, zal de Staat voor zyn
producten afnemers vinden tegen behoor-
lyken prys? ’t Is zeer te betwyfelen.
Doch het denkbeeld „werkverschaffing”
wordt meestal zóó opgevat, dat aan de werk
zoekenden zonder onderscheid een arbeid
is aangewezen dien ieder kan verrichten
en waarvoor geen uitgebreide hulpmiddelen
en allerlei soorten van grondstoffen noodig
zyn, zoogenaamde nood- of ondersteunings-
werken. Op die manier kan men plaat-
selyk en zeer tydelyk wel iets doen, maar
het stelsel wordt spoedig onhoudbaar.
Immers, als een kleermaker wordt opge
dragen, te helpen by het aanleggen of
verbeteren van wegen of parken, het graven
van vaarten, het effenen en verder be
werken van gronden, dan brengt hy er
niet veel van terecht en is de waarde
van zyn werk ver beneden hetgeen er
voor betaald wordt. Ook dat kan de Staat
niet lang volhouden, en tegenover het
doen gelden van het recht op arbeid zou
hy spoedig een „onmogeiyk” moeten stellen.
En dan nog de gevaren der toekomst.
Al was het doenlyk werk te vinden voor
alle menschen die er nu zyn, men ver-
gete niet, als hét recht erkend wordt
voor de mannen, op welke gronden zou
men het dan aan de vrouwen kunnen
ontzeggen!-hoe zal het gaan met de
menschen, die nog komen zullen en wier
aantal zeker niet verminderen zal by een
économische regeling die in zekeren zin
aan ieder een vast onderhoud waarborgt?
Er zyn alzoo, naar het gevoejen van den
heer Fokker, dat wy ten volle onder
schrijven, zooveel allergewichtigste be
denkingen te maken tegen de toepassing
van recht op arbeid, dat men aan de
theoretische erkenning niets heeft. „En
toch,”—zegt hy, „is het zoo hard, zoo
i in stryd met het menscheiyk gevoel,
zoowel van recht als van barmhartigheid,
i dat de valide arbeider werken wil, doch
geen ondernemer vinden kan die hem te
werk stellen kan. De valide werklooze,
i die zou verhongeren, omdat hy geen werk
Prys der AdvertentiënVan 1 tot 5 regels f 0,50. Iedere regel
meer f 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franco
l uiterlyk tot Dinsdags- en tot Vrydags-namiddags 4 uren.
I Alle binnenlandsche Advertentiën, voor 3-maal plaatsing opgegey^n,
worden slechts 2-maal in rekening gebracht.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Schoonhoven brengen ter algemeens
kennis, dat het DOELENPLEIN op
Maandag 31 Augustus a. s. afgesloten
en alzoo voor het publiek NIET toegan-
kelyk is.
Schoonhoven, 29 Aug. 1896.
De Secretaris, De Burgemeester,
H. G. GEELHOED. J. P. NIEKERK,
L.-B
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
der gemeente Schoonhoven zullen op
Woensdag 9 September a. s., des
namiddags ten 2 ure, op het Raadhuis
aldaar, publiek besteden:
Het leveren en inhangen van
een stel nieuwe
in de Waterkeering by de Vischbrug
te Schoonhoven.
Het bestek ligt op het Raadhuis ter
lezing.
Aanwyzing op den dag der besteding
om 11 uur.
Inlichtingen dienaangaande zyn te ver-
krygen by den Gemeente-A&hitect, den
Heer L. F. REDEKER?
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. P. NIEKERK, L.-B.
H. G. GEELHOED, Secretaris.
voor Leden van de Kamer van Koop
handel en Fabrieken.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Schoonhoven maken bekend, dat de
lyst van kiesgerechtigden voor de Kamer
van Koophandel en Fabrieken van af
1 September, gedurende acht dagen, ter
Secretarie ter inzage ligt.
Bezwaren tegen die lyst kunnen gedu
rende acht dagen, te rekenen van den dag
der ter visie ligging, by den Gemeenteraad
worden ingediend.
Schoonhoven, den 29. Aug. 1896.
De Secretaris, De Burgemeester,
H. G. GEELHOED. J.P. NIEKERK,
L.-B.
en in do pastorie der Oud-Katho-
■a een zeer fraaie zilveren beker,
m in particuliere handen ia, zyn
1 geen meerdere antiquiteiten van
'den, en van harte hopen wy
de betrokken besturen die
waarde sullen houden, als onbe-
len uit Oud-Bchoonhoven's historie.
Wordt vervolgd.
1) Tydftis de kerkhervorming in de 16de
eeuw, toen in Holland hot grootste deel der
gemeenteleden don nieuwen godsdienst aanhing,
en de Geref. godsdienst als godsdienst vaii staat
erkend werd, had dit tengevolge dat de hoofd
kerken door de aanhangers der nieuwe leer
werden in bezit genomen of gesteld, soodat de
trouw goble venen aan den ouden godsdienst ge
noodzaakt waren oen nieuwe kerk te bouwen.
2) Bjj de verdeeldheid onder de Hollandsche
Katholieken in 't begin der 18de eeuw scheidden
vele gemeenteleden zjch van de toenmaals hier
bestaande kerk af en rustten niet, voordat z.y
in 't bezit van een eigen kerkgebouw waren,
aan welk verlangen pas in de laatste helft dier
eeuw kon worden voldaan. Dit toen gestichte
kerkgebouw is op heden juist het gebouw, waar
de tentoonstelling gehouden wordt. De Roomsch-
Katholieken besittun nu een fraaie kerk op
den Wal.
By Kon. besluit is benoemd
tot kantonrechter te Ridderkerk Mr. J. H.
Van Bel, thans substituut-griffler by de
arrondissements rechtbank te Maastricht.
- By Kon. besluit is aan 0. B.
Wisboom, burgemeester der gemeenten
Noordeloos, Hoornaar en Hoog-Blokland,
toestemming verleend om tot 1 Septem
ber 1901 te Gorinchem te wonen.
De kapt. H. B. Van Maaren,
van het 2de reg. veld.-art., thans gede
tacheerd by het 3de reg. vest. art. te
Gorinchem, keert 1 November naar zyn
korps te ’s-Gravenhage terug.
- De 4de compagnie van het
2de reg. vest.-art. te Amsterdam, onder
bevel van den kapt. C. Bosch, wordt 1 Qct.
te Abcoude gedetacheerd, om gedurende
8 weken aldaar garnizoen te houden.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Schoonhoven maken bekend, dat, in
gevolge art. 41 van het Politie-Reglement,
de straten moeten zyn uitgewied in de
week vóór 7 September a. s.,op welken
dag Schouw zal worden gehouden.
Schoonhoven, den 29. Aug. 1896.
De Secretaris, De Burgemeester,
H.Gu GEELHOED. J. P. NIEKERK
L.-B.
De oorsprong van dit stadje verliest zich,
evenals van zoovele andere plaatsen uit ons
Oud-Holland, in ’t duister der middeleeuwen.
Volgens den navorscher van Sohoonhoven's oude
historie zouden zich rondom het kasteel van de
heeren Van Blois eenige landbouwers en koop
lieden hebben nedergezet, die onder de muren
van 't versterkte slot zich veiliger waanden
tegen de vele strooptochten van kwaadwillige
benden uit 't naburige Sticht dan in hunne
verspreide landelijke woningen,
gehoopte bescherming bleek i
doende, want al spoedig begon men zich te
verschansen achter wallen en grachten, waar
van Havenstraatsche wal en Oude Singel als
eerste aanleg kunnen beschouwd worden. Door
dien aanleg van wallen was de eerste stap ge
daan tot het stichten van eene stad on de
weinige inwoners, toen reeds tot poorters ver
heven, werden al spoedig door de graven van
Holland in 't bezit gesteld van eenige stedoljjke
rechten.
Voor den handel uit die dagen was het op
komend stadjo bjj uitstek gunstig gelegen aan
de uitwatering van de Vliet en de Zevender
(Lopiksobe wetering) in de rivier de Lek. Tot
de verleende rechten behoorde ook het heffen
van tolgeld van uit- en ingaande schuiten uit
genoemde vaarten en ook van voorbijvarende
schepen op de rivier de Lek. Om die heffing
meerder kracht bjj te zetten, bouwde men aan
de uitmonding eene versterking (kasteeltje met
toren), waar eenige manschappen tegen ontdui
king van dat recht waakten. Thans duidt alleen
de naam Tol de plaats aan waar de versterking
hoeft gestaan. De juiste plaats, waar het kasteel
of slot van de heeren Vau Blois heeft gestaan,
is niet bekend: donkeljjk bevond het zich op
do noordeljjke grens der gemeente, nu bekend
als het zoogenaamde Hofland.
Toenmaals liep de Lekdjjk van de westeljjke
grens (Berg-Ambacht) langs Voorhaven, Korten-
djjk en Dijk tot aan de oostelyke grens ('t Sticht)
der stad, on al wat buiten die Ijjn was gelegen,
stond aan de wisselingen van eb en vloed der
rivier bloot. Op de plaats, waar zich nu de
Visohbrugsluis bevindt, was destyds do eerste
waterkoerende sluis gobouwd. Later heeft mon
bjj uitbreiding der vesting misschien cok wel
door dat de Tol alleen onvoldoende bleek ter ver
dediging der stad aan de rivierzijde, of dat het
water te veel last aan de bewoners veroorzaakte
dat buitendijks gelegen gedeelte met wallen om
zoomd; en zoo zyn in vervolg van tjjd dio wallen
in de plaats getreden van het gedeelte dyk, dat
binnen de vesting was gelegen. Ook heeft men,
ter meerdere beveiliging van de stad aan de oost
zijde, de daar gegraven gracht door een spitsen
steenenmuur met kolom gescheiden van de Lek
(Beerengracht en Beer).
Lang bleven Sohoonhoven’s poorters ontstoken
van een eigen kerkgebouw, en daar de parochie
kerk van ’s Heeraartsberg (Berg-Ambacht) de
naaste kerk was en men, om dien weg te ver
korten, van een toe- of landpad gebruik maakte,
gaf dit aanleiding tot 't ontstaan van den Kerk-
weg. Zy rustten evenwel niet, voordat een eigen
kerkgebouw binnen hunne veste verrees, en
donkeiyk is dat eerste kerkgebouw met toren
wel de 8t. Bartholomeuskerk, welk monumentaal
gebouw (hoewel niet in zeer netten staat) door
de Ned. Herv. gemeente thans voor hun eere-
t gebruikt en ook aan haar in eigen-
loort. De toren is in 't begin dezer
als gemeante-eigendom aan de stad over-
i. In het ruime koor der kerk bevinden
vele familiegraven, van welke families, op
een paar uitzonderingen na, in dit .plaatsje geen
spoor meer is te vinden. Bjj het opruimen der ge
broken zerken heeft men echter geen rekening ge
houden met de plaats der graven, zoodat de namen
op de gave zerken zelfs niet van Olivier van
Noordt, den eersten werold-omzeiler geen zeker
heid verschaffen, dat de assche van de opgegeven
personen er onder rusten. Ook is deze kerk in
’t bezit van oen zeer fraai gebeeldhouwd heeren-
gestoelte, onder het orgel, als eon aandenken aan
het latere tydperk van Oud-Schoonhoven’s bloei
en niet, zooals velen meeneu, uit de oude parochie
kerk afkomstig.
In de 16do eeuw, tydens do kerkberoeringen
in de Nederlanden, werd dit kerkgebouw
onzaliger gedachtenis! door beeldstormers
geplunderd Het genoot die droeve eer met enkele
steden in de Noordelyke Nederlanden, want ge
lukkig kwam die besmetteljjke Zuid-Nederland-
sche kerkziekte hier in 't noorden slechts spora
disch voor. Aan Schoonhoven verschafte dat
donkere feit een bezoek van prins Willem I, don
Vader des Vaderlands.
Behalve de Bartholomeuskerk bevonden zich
nog binnen deze stad een Gasthuiskerk op den
Djjk, een Remonstrantsoh Bedehuis 2) in de
Korte Weystraat en eon Roomsch-Katholieke
kerk in de Nes, ingang Lopikerstraat, mede
1) Opgedragen aan HH. Leden van het
Tenloonstellings-comiió, in ’t bgzonder aan
hen, die het initiatief namou on) eene ufdeeliug
aan Oud-Bchoonhoven te wgden, al is dan ook
dit plan, door de vele bezwaren die het ver
zamelen van merkwaardighedon uit dat tgdperk
van onze stad ondoenlgk maakte, gewgzigd in
eene afdeeling van oude en nieuwe kunstvoor
werpen.
2) Nadat in 1618'19 do strgd tusschen
Remonstranten en contra-Remonstranten in de
'Geref. Kerk ten gunste van laatstgenoemden
beslist was, waren eerstgenoemden verplicht een
nieuw kerkgebouw te stichten. Bedoelde stryd
had in Schoonhoven niet weinig onrust verwekt.
(Mauri ts Oldenbarne veldt.)
St. Bartholomeuskerk genaamd. 1) Van deze
drie kerken is slechts de laatstgenoemde nog
in aanijjn en thans nog door de Oud-Katholieken
in gebruik. 2) Doch buiten de nu nog bestaande
hoofd- of groote kerk vinden wjj van de overige
geen gewag gemaakt, dat zy eenige bouwkundige
waarde bezaten, hoewel het verdwenen of liever
sloopen van oude merkwaardige gebouwen altgd
jammer is.
Vóór de reformatie bestonden hier ook vele
kloosterorden, in welker gebouwen mede kapellen
gevonden werden.
t:zï v
bouwen behandelen, komen wy van zelf
Raadhuis, dat naar de afbeeldingen oorspronl
een zeer fraaien gevel ryk was, doch door een<
verschrikkelgke architectuur uit lateren tjjd ge
heel misvormd en van oud en nieuw dooreen ge
mengd is. By de laatste inwendige verandering
heeft men zich zelfs niet ontzien een boeren
schoorsteen midden door ’t frontdak heen te laten
verryzen. Het eenvoudige doch nette torentje is
’t eenige van ’t raadhuis, dat 't oog welbehaaglijk
aandoet. Jammer, dat de gemeente-flnanciön niet
söhynen toe te laten het gebouw in zjjn oor-
spronkelijken vorm te laten restaureerenhet zou
stellig een sieraad onzer gemeente zjjn.
Nog is ons per geluk bewaard het Doelenhuis
een flink massief gebouw, omgeven door tuin.
Vroeger diende het voor logement voor deftige
reizigers en tevens voor vergaderingen van gilde-
besturen en, tot viering van festiviteiten. St. Joris
staat boven in de kroonlijst gebeeldhouwd, als
zinnebeeld van den beschermer van den slaap.
In iedere Hollandsche stad vond men trouwens
onder don naam „Doelen” een huis voor dito
bestemming. In later tyd is het gebouw gebezigd
tot kostschool, alwaar het tot heden toe nog
dienstbaar voor is.
Dit Doelenhuis heeft vooral historische waarde
verkregen door het gedwongen logeeren van
H. K. H. Prinses Willemina van Pruisen, gemalin
van onzen laatsten Stadhouder Prins Willem V
(Patriottentijd.)
Per geluk, schreven wy, want tot onze groote
spyt moeten wy bekennen, dat do sloopings-
woede in 't begin dezer eeuw ons geen gebouw
van eenig historisch aanbelang bewaard heeft;
het was of men er op uit was, al wat eenige
waarde vertegenwoordigde in Oud-Sohoonhoven
met den grond gel pk te maken. Niets dan ’t op
dat oogenblik noodzakelyke vond genade, en men
scheen een verbond gesloten te hebben het stadje
uit te wissohen uit de rjj der Hollandsche plaatsen.
Uit het sloopingstydperk valt nog te berichten,
dat er twee schoone inrichtingen zgn verdwenen,
n 1. een Gasthuis op den Djjk en een Proveniers
huis op de Oude Haven Oostzgde. Er zgn geen
stichtingen, of er zjjn fondsen voor en niet alleen
dat de gebouwen verdwenen zyn, maar zelfs is
er geen spoor aan te wjjzen waar de fondsen
gebleven zyn. Het Weeshuis schjjnt aan de hand
des sloopsrs ontsnapt te zyn, welk gebouw, in
1864 gerestaureerd, nog steeds een toevlucht is
voor ouderlooze kleinen. In hoeveel behoefte een
gesticht voor ouden van dagen en hulpbehoe
venden heden ten dage zou voorzien, behoeft
niet herinnerd te worden. Een en ander uit dien
tyd leert ons niet alleen het slordige beheer dier
inrichtingen kennen, doch ook 't gevaarljjke van
dat soms nog geroemde oude tydperk, toen de
burgers geheel machteloos stonden tegenover eene
regenten- of familie-regeering, die in eene kleine
plaats geheel willekeurig handelde, en slechts
in plaatsen van grooteren omvang getemperd
werd door de velen van huns gelyken, die in de
besturen geene plaats konden bekomen.
Om van de gebouwde monumenten op de ver
voerbare te komen, valt nog te melden, dat er op
het raadhn s als stadseigendom bewaard wordt
oen prach ige ringkraag, afkomstig van Jacoba
Van Buieren, ei J
lieko gemeente
Buiten hetgeei
van onze stad o
aanbelang te vermelde!
daarom vooral, dat
beide in hooge
schreven blade