BBB. LAAS VAS. WAS. N°. 1719 - Zaterdag 3 October. OOM 1896. Nieuws- en Advertentieblad voor Zuid-Holland en Utrecht I DRAAT, ker, OVEN. Eerste Blad. VAS. WlirMtfiBWBiisM. )SMA, si Officiëele Kennisgevingen. :ht, M VERKIEZING gOR( pssir i als J 1497 niet gena dln. ap der t. VAM MOOTM. S. W. N. VAN NOOTBN te Schoonhoven, Uitgevers. izien, de riet Schoonho- a zwarte en twea rood# van den polder er Ridderkerk, van den polder rivier de Noord, lmbacht, nabij gen 1 Mei 1897 ÏCt., met resti- lan; is 2 Aren RIET, ie Lek onder PEN: BRAND- L EN H OUT, ooge Boezem de tentoonstelling bu ran het kramersgilde, in bij den peil- r. anno Stadswi het bIg torenr plaat» Waterschap de Haastrecht is j 2 October ten 10 ure, in jeurige scHoomvfflsm cöiiwt. boven opge- i oude ig voor rast ook ;ebouw zou laad zou Deze Courant bestaat uit Twee Bladen- - 1; a. a. w. blz. Broeder n kantore van voor het Riet, Heer J. VETH B en C bij den l GUP BAREN- a Dordrecht, en AND T HOEN, iaghoe touwen schijnt mg <04 Jan II, iet Waterschap Zevenhoven is g 2 October ten 10 ure, in Gemeente Schoonhoven. Aren RIET, genaamde Nes, m Streefkerk. 1 Aren RIET, vier de Noord, inabij het MET, buiten- het zoo- onder (Wordt vervolgd). Bijlage tot de geschiedenis van het Klooster ten Donk of Heems- donk bij Brandwijk. In de Schoonhovensche Courant van 26 Sept. 1.1. gaf den hear Van der Giessen eenige mede* ITEN: A S, staande jezem achter roode (2 en 3). En wat ligt t toen hot Hene- _..ianae Sohoonho- geljjk het daarin roratenf ~k* om eindeljjk, in den k weglating vau het -L rapen op te treden. wapen met den eerzten leeuw rood, i gern enkele reden van bestaan v. W. A S van de ie langs het it. 9 Aren RIET, deelte van de de Ketel en ÏDRECHT. an den Sophia- e Noord, onder r, aan de Oos- e punt op de op 1 laatje In ons nummer van 29 Aug. jl. hebben we een en ander medegedeeld en bespro ken uit de redevoering, waarmee de heer Mr. E. Fokker als voorzitter de jaarvergade ring van „Fabrieks- en Hand werksnij ver heid” heeft geopend we bepaalden ons toen tot het gedeelte, waarin de redenaar zyn bezwaren ontwikkelde tegen de toe passing van hetgeen men „recht op arbeid” noemt, ons voorbehoudende later kennis te nemen van hetgeen door hem wordt aanbevolen als hulpmiddel, om de nadee- len van werkgebrek zooveel mogelyk te ontgaan. Al dadelijk werd er op gewezen, dat w|j in Nederland op het gebied vau arbei dersverzekering ten achter zyn bij die landen, zooals Duitschland en Zwitserland, waar men over ons onderwerp niet meer een theoretisch en strijd voert, doch waar reeds druk wordt gedebatteerd over de mogelijkheid der invoering en de wijze der inrichting, door mannen van het vak, door practici, vereenigingen van werklie den en van patroons en door staatslieden. Zwitserland is er het verst mee gevorderd de kantons Bern, Bazel en St. Gallen heb ben een wettelyke regeling gemaakt, in Bazel-stad is er een in behandeling. In Bern is de deelneming facultatief, in SL Gallen verplichtend. Van het laatste is de heer Fokker voorstander; als er geen dwang is opgelegd, schijnen vele belang hebbenden er liever niet mee te doen te willen hebben. Ook heeft spreker nog gewezen op het „verschil van gevoelen over de vraag, of uniform bijdrage en uit- keering voor alle verzekerden zal worden bepaald, dan wel een bijdrage verschillend tevens naar het gevaar van werkloosheid zoo heeft men in Zwitserland twee klassen aangenomen, namelijk fabrieksarbeiders en werklieden in de bouwvakkenin beide klassen afzonderlijk z(jn dan weder op klimmende bijdragen in verband met het loon. Voorts zijn de bijdragen voor onge- huwden kleiner dan vqor gehuwden.” Wie .spreekt van wettelijke regeling op het gebied van arbeidsverzekering, denkt daarbij tevens aan geldelijke bijdragen, en ook hier schijnt het reeds van den aan vang vast te staan, dat op deze wordt gerekend. De vraag is maar, of de zaak zal uitgaan van den Staat of van de Gemeente. Beschouwt men de verzeke ring tegen werkloosheid als een voorbe hoedmiddel tegen armoede, dus als een taak van armverzorging, dan is er veel vóór te zeggen, om er de gemeenten mede te belasten. Haar besturen toch kennen de toestanden, weten door welke oorzaak zij ongunstig worden en kunnen de grens aangeven, tot welke de rechten en plich ten der deelnemers zoowel als van de overheid behooren te worden uitgestrekt. Doch dan stuit men af op het groote be zwaar, dat ais een struikelblok ligt op den weg van alle sociale hervormingen: de geld-quaestie. Het is heel gemakkelijk te delibereeren over de vraag: wie zal het betalen; minder licht valt het, werkelijk bronnen aan te toonen, waaruit te putten is. De gemeente, zou men zeggen, kan de zaak regelen, en de noodige toelagen moeten döor den Staat worden verstrekt. Maar dan werd de Rijkskas een soort van buit, op welken de besturen der gemeenten, die in ruime mate werkloozen willen te gemoet komen, om strijd azen; men be grijpt dat er heel wat zou moeten gebeuren eer tot zulk een ónmogelijk financieel stelsel werd overgegaan. Zeer zeker worden, bij invoering van bedoelde verzekering, de belangen zoowel van de Gemeente als van den Staat gediend, evenals door alles wat strekken kan om de armoede te verminderen. De gemeente W. H. VAN esideerende te p Vrijdag 9 irmiddags 10fc KOOPHANDEL Groenmarkt te akjes, voorzien xl handelsmerk, en bij ENDE. BLT. van der Rest. lNNEKOEK. Dogterom. :kker. n Gennep. >e Leeuw. NK. rdt de aandacht ?HEE, f 1,80 van 3 Leden voor de KAMER van KOOPHANDEL en FABRIEKEN alhier, wegens periodieke aftreding van de Hoeren N. KOOIMAN, A. KUIJLENBURG en A. HOOGENBOEZEM, zal plaats hebben op Woensdag, den 4. November 1896, des namiddags van 2 tot 3 uur. Schoonhoven, den 8. October 1896. Do Secretaris, De Burgemeester, H. G. GEELHOED. Mr. A. D. H. KOLFF. en bijslag van don Staat, uit welke kas dan de werklooze een uitkeering zou ont vangen, öf een dergelyke inrichting op in- dividueelen grondslag, zoadat ieder voor zichzelf spaart op zijn eigen boekje. Het komt dus eigenlijk weer neer op een toe passing van het groote beginsel der spaar zaamheid. Doch zal men dat beginsel niet krachteloos maken, het niet verstikken door reglementeering, dan moeten ook de belanghebbenden de zaak in handen nemen. Allen, bekwamen en ongeschikten, yveri- gen en tragen, vreedzame lieden en ruzie makers, over een kam scheren, het gaat niet aan, omdat de kansen op werkgebrek verschillen en de mogelijkheid van premie betaling (of besparing) daaraan juist om gekeerd evenredig is. Als ieder voor zich zelf zorgt en werklieden, die in ongeveer gelijke conditie verkeeren, zoo het hun voordeel belooft, zich vereenigen om aan de werkloosheid gemeenschappelijk het hoofd te bieden, dan zal het niet gemak- kelyk zijn een vorm te vinden, waarin de overheid dit streven geldelyk zal kunnen steunendoch zou dit ook inderdaad wen- scheljjk zijn in het algemeen belang? Hetgeen de voorstanders willen en de heer Fokker met ontaiskenbaar talent ,in over weging geeft, zal in zeer veel gevallen, we durven zeggen in de meeste, niets anders worden dan een verplichte armver zorging, met dien verstande, dat de hulp behoevende eischt en de overheid aan den eisch moet voldoen. Duizenden, die niets geleerd hebben en van een sjouwtje moe ten leven, gullen in het vak van „werk looze” een geregeld en niet al te moeielfik bestaan vinden, ten koste van de anderen, die al hun krachten hebben ingespannen om zich maatschappelijk onmisbaar te maken, en ofschoon erkennende, dat die ongelukkigen geen gebrek moeten lijden, dat zy geholpen moeten worden, zouden we toch ongaarne zien dat de steun oen recht door hen word opgevoiderd. Verzekering tegen werkloosheid achten wy alleen mogelyk binnen beperkte krin gen, waar men, aan ongeveer gely'ke ge varen blootgesteld, den last-over wil ver doelen. Kwam zulk een organisatie in de onderscheiden vereenigingen tot stand, men zou haar kunnen begroeten als een nieuwe zegepraal van het solidariteits beginsel. Maar verzekering en armver-.# zorging zijn'twee, en moeten gescheiden blijven, omdat zy niet op denzelfden prin- cipiêelen grondslag staan. En hoeveel schoons de geachte spreker te Wageningen ook gezegd heeft, welke verwachtingen hij aan de verwezenlijking zijner denk beelden heeft gehecht, vooralsnog gelooven wij niet aan de mogelijkheid der toepassing. Prys der Advertentiën: Van 1 tot >5 rebels ƒ0,50. Iedere regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franco uiterlyk tot Dinsdags- en tot Vrydags-namiddags 4 uren. Alle binnenlandsche Advertentiën, voor 3-tnaal plaatsing opgegeven, worden slechts 2-inaal in rekening gebracht. vorstengoslacht was J i loop dor 16de bet slot, alleen als van de peis um Windes, rium of Brevier 1) gelyk broeders der W iddesheii werd gebruikt). Ik maakte daar zooeven do o; beide brevieren omstreeks den zei drukt zgn, hevig is, mag het feit, dat bij Extra muros oppidi de muren van Sohi (endas) Februaries (d. Februari). Ze zyn in 499 bladzijden van 2 kolommen met 38 regels in elke kolom, het andere bevat 388 bladzijden, ook van 2 kolommen met eveneens 83 regels in elke kolom. De Koninklyke-bibliotheek te ’s-Uravenhage heeft van beide brevieren een exemplaar (Campbell, a. w. blz. 99, no. 868 en 869. Holtrop, a. w. blz. 218, no. 545 en 546). Slechts enkele weken nadat bovenge noemde boeken gedrukt waren, kwam er nog een dorgelgk geschrift van de pers nl. Brevi arium secundum ordinarium oanoni- corum regularium oapitulide Winde som. 1499 pndie kalendas Martias (d. i. den laatsten Februari), in 4°. Campbell (a. w. blz. 100, no. 870) heeft dit boek self niet gezien, maar geeft zooals hg self zegt, de besohrjjving ervan aan de band van den groeten bibliograaf Ferdinand yan inbare gebou- ing, zooals kast, of in Boeken, gedrukt in het klooster „Den Hem” bij Schoonhoven (Vervolg ran No. tttö.) Zagen we de vorige maal dat in minder dan 4 boeken de pers van het Hemsche Klooster hadden verlaten, het volgende jaar 1498) was niet zoo vruchtbaar, dewjjl er toen slechts twee geschriften gedrukt werden. Wat den inhoud aangaat, dezois vandenz dfden aard als die der vroeger vermelde boeken, hij is godsdienstig; wereldsche geschriften kwamen uit het klooster „Den Hem” niet. In de eerste plaats moet hier vermeld worden een Ghetiden boeo (Campbell; a. w. blz. 233, no. 842. Holtrop; a. w. blz. 258, no. 646. Hier heet het G hetiden boexken.) Het is een geschrift in 8°, van 156 bladzgden, met houtsneden tussohen den text, terwjjl een exem plaar er van berust in de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. Op de eerste plaats recto (d. i. voorzjjde) leest men: „Dés sonnendaechs Die getiden van den heiligen geest. Te metter tjjd. Pater Noster (d. w. z. het „Onze Vader”) en op blz. 156 verso (d. i. keerzyde): Hier eyndet een suuerlio boexkeu van sond’lingen deuote ghetiden, naden daghen van der wecken elcke dach sjjn sonderlinghe ghetjjde,” terwyl deze bladzgdo aldus eindigt: Gedruct In den Hem buten seoenhouen Int iaer ons heren MCCCC en de XCV1IJ. Op ten XXVIIJ dach Marcio. Deo gracias. Het tweede boek, dat in 1497 buiten Schoon hoven in „Den Hem” het licht zag, is van Dirk van Munster en heet: Der Kerstenen (d. i. Christenen) Spieghel. Het is in 8", be slaat 78 bladzyden en heeft, evenals het zoo juist medegedeelde, houtgravuren tussohen den text (Campbell; a. w. blz. 166, no. 601. Holtrop; a. w. blz. 214, no. 544. Hier luidt de titer. Broeder Dirok. Spiegel der Kerstenen menschen). Ook van dezen In cunabel heeft de Koninkijjke-bibhothoek een exemplaar. Op blz. 2 recto (de eerste bladzjjde ontbreekt) vindt men: Hier begint een seoen spiegel d’ kerstenen mensohe, weloken si altoos bi hem dragen suilen voer een hantboexken, en op blz. 76 recto, regel 6: hg si. En da god wil den seluen broeder, direk en de alle die ghene die dit boexken gebrujjken sullen verlenen sgn ewigo glorie. Vruchtbaarder dan 1498 was 1499. Immers in dit jaar werden in „Den Hem” vgf boeken gedrukt. De eerste twee, die onze aandacht vragen, hebben volkomen denzelfden titel en zijn ook gelyktgdig van de peis gekomen. Ze heeten: Breviarium Windesemense (d. i. BreVia- dit door de klooster- lesheimsoho- congregatie 2). zorging, de staat op die voor justitie en politie. Het zal echter moeielijk zyn, die besparingen in juiste cyfers uit te drukken en daarna af te meten, wat door beide ongeveer kan worden ten koste gelegd om de zaak te doen gelukken. Bij allen, die zich in meerdere of mindere mate in geschriften hebben uitgelaten ten gunste van verzekering tegen werk loosheid, staat dit vast, dat het gebrek aan werk, zal het aanspraak kunnen doen gelden op tegemoetkoming, niet het gevolg moet zyn van eigen schuld. Maar wie zal dit uitmaken? Er zyn tal van go vallen, waarin hieromtrent de meeningen zullen verschillen. De heer Fokker noemt er eenige. Zal de arbeider, die zyn dienst opzegt omdat hy geen genoegen wil nemen met verhooging va,n arbeidsduur of ver laging van loon, zijn recht op uitkeering verliezen? En de arbeider die ontslagen wordt omdat hy stakende arbeiders heeft ondersteund, of omdat hy geboycotte bier huizen bezocht, of lid is van een arbeiders- vereeniging welke den patroon onwelge vallig is? En zoo in het laatste geval het ontslhg wordt gegeven, kan de patroon zoo gemakkelijk een andere reden vinden of het zoo aanleggen dat de man wel genoodzaakt is een goed heenkomen te zoeken, zoodat ziju vertrek slechts in schijn vrijwillig is. Aau den anderen kant, hoe moeielyk is het vaak na te gaan, aan welke zyde by werkstaking de schuld ligt. Wordt de arbeid nedergelegd omdat met voldaan is aan een eisch tot loonsverhooging, - is er dan wel sprake van gedwongen werkloos heid Het is gebeurd dat de lieden staakten omdat de patroon niet verkoos een hunner, die zich aan herhaald plichtverzuim had schuldig gemaakt, in zijn dienst te hou den; hoe zal men in dat geval kunnen beweren, dat er noodzakelykheid bestond? De heer Fokker lost de moeielykheid niet op; hy beweert alleen, dat het beswaar zich minder zal doen gevoelen, als er zoowel in de wet als in de practyk een voldoend geregeld arbeidscontract bestaat. En verder: „Zyn eenmaal de patroons eenerzijds en de werklieden anderzijds vereenigd, dan kunnen en zullen de voor waarden, onder welke werkgever en werknemer verbonden zyn, behoorlijk om schreven worden, en zal gemakkelyker dan thans uit te maken wezen, of iemand moet geacht worden al dan niet door eigen schuld werkloos te zyn. Een niet geringe moeielijkheid is gele gen in de groote ongelijkheid met be trekking tot de kans op werkgebrek, voor eerst by de verschillende vakken, vervol gens bij de personen die hetzelfde vak uitoefenen, en het schijnt ons niet mogelyk, een algemeene regelrng te maken die rechtvaardig is tegenover allen. By de groot industrie is werkloosheid niet te berekenen; zy is daar het gevolg van plotseling zich voordoende omstandigheden. Jaren van onafgebroken arbeid worden soms gevolgd door een stilstand van lan gen duur. Nu kan daar een fonds gevormd worden uit bijdragen van de belangheb benden eventueel met een toelage uit de openbare kas, en men kan het zoo aanleggen, dat er een bedrag wordt bij eengebracht, groot genoeg om de werk lieden gedurende een zeker aantal maanden te onderhouden. Het bestaan van dat fonds kan wellicht een oorzaak worden dat lichtelijk tot een werkstaking wordt besloten; de arbeiders, die er toe hebben bijgedragen, zullen het beschouwen als een weerstandskas, en wy zien niet in op welken grond een fcisch, om er over te beschikken, door de beheerders van de hand is te wijzen. Maar dan beantwoordt het toch stellig niet aan zijn bestemming. Bij betrekkelijk werkgebrek worden in den regel de minst bekwame arbeiders het eerst ontslagen. Dat dezen dan aanspraak zouden hebben op uitkeering, is buiten kijf. Doch alle werklieden dragen by. De meeste voordeelen zijn derhalve ten bate van de onbekwame^, die, om zoo te zeggen, door de anderen worden onder houden. Uit een économisch oogpunt is dat niet zonder bedenking. En dan, wie zyn het in den regel, die het meest door werkloosheid hebben te lijden? Het zijn degenen, die als werk lieden niet „voor vol worden aangezien”, en die heden hier, morgen daar hun diensten aanbieden. Het meest merkt men dit op in de bouwvakken. Als de ooievaar zich tot vertrekken gei eed maakt, krijgen sommige mannen, die in de dageu vau groote drukte in dienst genomen worden omdat betere niet beschikbaar waren„gedaan.” Het onderhoud dier personen rust dan alweer op de „volslagen” werklieden, die reeds door de concurrentie der ongeschikten in hun bestaan bedreigd werden en hun nu nog gedeeltelijk den kost moeten geven op den koop toe. Het wil er by ons niet in, dat zulks billijk zou moeten heeten. Duitsche schrijvers over dit onderwerp u« Muiuvue ie voimiuuuiuu. jjü guuitwuL» recommandeeien óf de oprichting van een Wint uit op de uitgaven voor armver- I collectieve spaarkas met verplichten inleg De Schoonhovensche leeuwen. Men kent het wapen van Schoonhoven, al was het alleen uit dit blad, waarin het byna weke lijks aan het hoofd der officiëele berichten ia geplaatst. Het prgkt op verschillende openba., wen en dient er binnen tot versiering in het Stadhuis aan schoorsteen en k. de kerk op schutters- en gildebord. Daar werden ae gez’ vensohe leeuwen, twee op een zilveren schild. Eerst kwam een zwarte, dan volgden de beide roode, en weêr een zwarte besloot de ry. Zoo stonden ze daar eeuwen achtereen, totdat voor enkele jaren een man kwam met kwast en verfpot; hy klom op het Stadhuis, hy klom op de Veerpoort, hy klom zelfs op den toren en zie, weldra marcheerde na overal de roode leeuw vooruit en nam met zyn kleur- genoot de twee zwarte in het midden. Ook in het Stadhuis kreeg die plaatsverwisseling haar beslag en sinds dien tgd zyn de leeuwengele deren voortdurend in verwarring. Zoo werd onlangs het stedelyke wapen I den zuidelyken ingang der Herv. Kerk schifderd, waai by de zwarte leeuw zyn plaats behield, tevens een geruststelling allen die mochten vreezen dat de verfkwa. op de historische borden iu hot gebc gezet worden, wat waarlgk een wandt wezen. Nooit echter is de bestaande verwarring dui- deigker aan het licht gekomen dan op de pas geëindigde tentoonstelling. Hier zag men een wapenschild hangen met den zwarten^ïeeuw voorop, ginds een waar de roode def' eerste plaats innam, ja, zelfs in de insignes op de borst der heereu commissarissen werd de rang- stryd voortgezet. Wat is toch de oorzaak dat de rust der Schoonhovensche leeuwen zoo plotseling is ver stoord geworden? Een stukje papier, (ik meen van hei jaar '1816) toevallig op het Stadhuis gevonden en dat thans, achter glas gezet, den wand der raadzaal versiert. Daarop staat wer- keljjk de roode leeuw het eerst en het bewyst dus, dat de goedje Sohoonhovenaars zich eeuwtn ig in hun w^pen vergist hebben, of.... het zelf een vergissing. Mg dunkt, deze zaak is wel de moeite van een nader onderzoek waard. Ik y>1 trachten, langs histonschen weg, iets tot oplossing der kwestie by te brengen. Voor zoo ver ik kan nagaan is het oudste, met het stedelyko wapen bezegelde stuk, een vidimus van de Sohoonbovensohe regeering, van het jaar 1360. Ik heb dat stuk niet onder de oogen gehad, maar, daar het zich op het Stadhuis moet bevinden, zou het kunnen worden te voorschgn gebraoht. Mg is geon ouder segel bekend dan dat zich op vond, aan de gildebrief Deze Courant wordt des Woensdags- en des Zaterdags morgens uitgegeven. Prys: voor Schoonhoven per drie maanden 0,75. Franco per post door het geheele ryk 0,90. Men kan zich abon- neeren by alle Boekhandelaren, Agenten en Brievengaarders. opmerking dat selfden tgd ge en dat dit aan geen twyfel onder- "a3 immers worden ópgemaakt uit >g beide werken wordt opgegeven Ji sooenhoviensis (d. i. buiten ichoonhoven) 1499. Circa Kal z. omstreeks den Isten 4°, het eeno is groot 1479 (no. 42 van den catalogus). Het vapen hierop is een figuur dat blykbaar lot moot voorstellen, voorzien van twee os, waartusschen een klein schild ie ge- itsf'met de vier bekende leeuwen. Een duide lijke afbeelding van dit wapen wordt gevonden op de eerste plaat van de besohrjjving van Schoonhoven door Van Berkum, en is misschien de bezoekers der tentoonstelling in het oog ge vallen boven de antieke poort, die tot het ge bouw toegang verleende. De kleuren waarin het daar geschilderd was berusten echter slechts op een gissing. Het randschrift van dit zegel luidtsigillum opidi de Sohoonhove ad caq, dat iszegel voor de gaken der stad Schoonhoven. Van een aantal steden in ons Vaderland is het oorspronkelijke wapen een slot, kasteel of poort. Zoo zal ook dat van Schoonhoven ge- i weest zyn. Later werd daarin het schilde met de leeuwen opgenomen, dat ten slotte alleen Als wapen overbleef. De veranderingen van wapen hadden in vroe gere eeuwen algemeen plaats. Voor ons is nu do belangrijkste vrai kwam er het schildje mot de le< in F Slechts de volgende verklaring de eenig mogeljjke toe. Toen in 18( de eerste Graaf uit het Henegouwscho ha>8 die over Holland regeerde, gestorven was, werd hy door zyn zoon Willem, bijgenaamd de Goede, opgevolgd, die aan zgn broeder Jan van Hene gouwen voor zijn vaderlijk erfdeel, met andere bezittingen, de heerlijkheid Schoonhoven afstond.’ Het Henegouwscho wapen was: vier staande leeuwen op een zihereo veld, twee zwarte (l en 4) en twee r::d: 2) c’" nu meer voor de hand dan dat gouwsche wapen in het bestas vensohe werd opgenomen, bleef, langen fgd nadat dit v< vOTdwenen, eeuw, met stadswi Voor een v is historisch aan te wgzen. dér Haeghen (bibliothecaris te Gent), die xe gemaakt heeft naar het eenig bekende exem plaar, dat behoord heeft aan den heer Le Can dele. Waar dit brevier op 't oogenblik schuilt vermeldt Campbell niet. 1) Brevier. Lat. Breviarium. Brevia rium Roman um, een door paus Grego rius VII (10731085) in 1074 voorgeschevene, later uitgebreide verzameling van alle stukken, die de K.-Kathol. Kerk, by baar litargisohen dienst gebruikt Verbeterd uitgegeven o. a. op last van paus Pius V (15661572) in 1568 (gewjjzigd en in overeenstemming gebraoht met de besluiten van het concilie te Trente), van paus Clemens VIII (1592—1605) in 1602 en van paus Urban us VIII (1628—1644) ip4632. Waar hier sprake is van een Breviarium Windesemense, daar is heldoek met ge bedsformulieren enz. zooals die gebruikeljjk waren bjj de broeders der Windesheimsohe-con- gregatie, evenals het Breviarium Trajec- tense, de gebeden enz. bevat, die in het bisdom Utrecht in zwang waren. 2) Windesheimsohe-Congregatie, kloosterver eniging van Windesheim. Het klooster te Win- desheim (in O’verysel) werd den 17den October 1387 ingewijd. Gesticht door zes volgelingen van Geert GroOte, na ryp beraad en onder voort durende leiding van den edelen Florens Rade- wyns, den geliefden leerling van Groote, is van dit klooster een groote zegen uitge- gsan. Geen kloostervereeniging, zou ik haast zeggen, heeft in ons land zooveel goeds, zoo veel uitnemends gewrocht op veel en velerlei ge bied, maar vooral op zedelyk godsdienstig terrein, als die von Windesheim De grootmeester op het gebied der ketkgeschiedenis in ons land, Dr. J. G. R. Aoquoy, hoogleeraar te Leiden, wiens naam voor altjjd onafscheidelijk aan het klooster Windesheim verbonden zal big ven, door de voortreffelijke studie, die hij erover geleverd heeft, zegt in het tweede deel daarvan op blz. 381 „De levensopvatting der Windesheimers is niet de meest ware in ons oog. Om meer dan ééne reden noemen wij hun streven het minst aan bevelingswaardige. Maar dit zij zoo. Zij namen toch een deel, een aanzienlijk deel, van ds op- wakings- en hervormings-arbeid op zich. Zy brachten de verlevendigde zedelyk-godsdienstige bewustheid der Nederlandsche natie heinde an ver, in atierfef plaatsen, in verschniende landen, onder mensohen, die baar ook noodig hadden, maar tot wie zy geen toegang zouden hebben gehad, indien zij zjlven geene kloosterlingen waren geweest. Dit laatste houde mén wel in het oog. Wat ons betreft, het is een denkbeeld, dat ons met veel, wat wy anders zouden be treurd hebben, verzoent. En hoe meer wij over tuigd zyn van het diep vervAl van het klooster leven en van de heilzame hervorming door de Wind-sheimers daarin aangebracht, hoe meer vrede wy er mee bobben, dat zij kloosterlingen zgn geweest, omdat zy zulke kloosterlingen waren.” Veel, zeer veel hebben de Windesbeitners ge daan, on ah ons gevraagd wordt, of van hun in vloed nog ie s is overgebleven, dan maken vfg nog maals Aoquoy's woorden tot de onze, waarmee hy zyn studie besluit: „Een man nam een steen en wierp dien in het water. En er vormden zich kringen al wjjder en ipeer. En zy bleven zich vermenigvuldigen en voortdurend verbrei den, ook toen het oog de rimpels niet meer onderscheiden kon.” (Zie Dl. II, blz. 886). Voor hen, die er belang in stellen de ge schiedenis van het klooster Windesheim te leeren kennen, verwjjs ik naar het hoofdwerk: Het klooster te Windeshjeim en zgn in vloed dorr Dr. J. O. R. Aoquoy. Uitgege ven door hot Provinciaal Utrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 3 dln. Utrecht 18751880. Belangrjjk is ook: J. C. Van Slee; De kloostervereeniging van Windesheim. Leiden 1874. Zjj, die met minder tevreden zgn, kunnen hun weetlust be vredigen bg: G. II. M. Delprat; Verhan deling over de broederschap van G. Groote eo over den invloed der pater- huizeii. 2de druk. Arnhem 1856. Vooral blz. 213 -234 on ook bjj: Dr. W. Moïl, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervoririing. Utrecht 5 dln. vooral dl. II, stlik II, blz. 205—209. De hoofdbron voor de kennis der oudste ge schiedenis van het klooster Windesheim is het door Johannes Busch (14001479?) ge schrevene Chronioon Windesheimense (d. i. Wind esheimsche-kronlek). Tot voor weinige jaren bestond hiervan geen andere druk dan die, welke in 1621 te Antwerpen verschenen was, bezorgd door den Jezuïet Heribert Ros- weyde. De exemplaren van dit werk waren hoogst zeldzaam geworden. Gelukkig dat er ih 18»7 een nieuwe uitgave van verscheen. De titel van dit keurig gedrukte, met zorg uitgewerkte en vanbelaugrjjkeaanteekeningen voerziene boek (48 blz. inleiding en 375 blz. text) i«: Des Augustinerpropstes Johannes Busoh. Chronioon Windeshemense 'dnd liber de reformatione monasteriorum. Heraus- gegeben von dor Historischen Commission der Provinz Sacksen. Bearbéitet von Dr. Karl Grnbo. Hallo 1887. Deze uitgave is voor do beoefenaren der Middeneeuwsche-kerkgeBohie- denis in ons vaderland, een zeer groote aanwinst. Wij zjjn Grube hoogst dankbaar voor dit boek. Ten slotte nog dit: mocht de een of ander, dio dit artikel leest, zich opgewekt gevoelen iets over Busoh te lezen, hem verwjjs ik naar het volgende, dozer dagen met groot genot, opnieuw door mjj gelezen boek: Johannes Busch, Augustinerpropst zu Hildesheim. Von Karl Grube. Freiburg im Breisgau. 1881. Dr. L. A. VAN LANGERAAD. Lekkorkerk, Sept. 1896.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1896 | | pagina 1