BBB.
LAAS
VAS.
WAS.
N°. 1719
- Zaterdag 3 October.
OOM
1896.
Nieuws- en Advertentieblad voor Zuid-Holland en Utrecht
I DRAAT,
ker,
OVEN.
Eerste Blad.
VAS.
WlirMtfiBWBiisM.
)SMA,
si
Officiëele Kennisgevingen.
:ht,
M
VERKIEZING
gOR(
pssir
i
als
J
1497 niet
gena
dln.
ap
der
t.
VAM MOOTM.
S. W. N. VAN NOOTBN te Schoonhoven,
Uitgevers.
izien, de riet Schoonho-
a zwarte en twea rood#
van den polder
er Ridderkerk,
van den polder
rivier de Noord,
lmbacht, nabij
gen 1 Mei 1897
ÏCt., met resti-
lan;
is 2
Aren RIET,
ie Lek onder
PEN:
BRAND-
L EN H OUT,
ooge Boezem
de tentoonstelling bu
ran het kramersgilde,
in bij den peil-
r.
anno
Stadswi
het bIg
torenr
plaat»
Waterschap de
Haastrecht is
j 2 October
ten 10 ure, in
jeurige
scHoomvfflsm cöiiwt.
boven
opge-
i oude
ig voor
rast ook
;ebouw zou
laad zou
Deze Courant bestaat uit Twee Bladen-
- 1; a.
a. w. blz.
Broeder
n kantore van
voor het Riet,
Heer J. VETH
B en C bij den
l GUP BAREN-
a Dordrecht, en
AND T HOEN,
iaghoe
touwen
schijnt mg
<04 Jan II,
iet Waterschap
Zevenhoven is
g 2 October
ten 10 ure, in
Gemeente Schoonhoven.
Aren RIET,
genaamde Nes,
m Streefkerk.
1 Aren RIET,
vier de Noord,
inabij het
MET, buiten-
het zoo-
onder
(Wordt vervolgd).
Bijlage tot de geschiedenis van het
Klooster ten Donk of Heems-
donk bij Brandwijk.
In de Schoonhovensche Courant van 26 Sept. 1.1.
gaf den hear Van der Giessen eenige mede*
ITEN:
A S, staande
jezem achter
roode (2 en 3). En wat ligt
t toen hot Hene-
_..ianae Sohoonho-
geljjk het daarin
roratenf ~k*
om eindeljjk, in den k
weglating vau het -L
rapen op te treden.
wapen met den eerzten leeuw rood,
i gern enkele reden van bestaan
v. W.
A S van de
ie langs het
it.
9 Aren RIET,
deelte van de
de Ketel en
ÏDRECHT.
an den Sophia-
e Noord, onder
r, aan de Oos-
e punt op de
op 1
laatje
In ons nummer van 29 Aug. jl. hebben
we een en ander medegedeeld en bespro
ken uit de redevoering, waarmee de heer
Mr. E. Fokker als voorzitter de jaarvergade
ring van „Fabrieks- en Hand werksnij ver
heid” heeft geopend we bepaalden ons
toen tot het gedeelte, waarin de redenaar
zyn bezwaren ontwikkelde tegen de toe
passing van hetgeen men „recht op arbeid”
noemt, ons voorbehoudende later kennis
te nemen van hetgeen door hem wordt
aanbevolen als hulpmiddel, om de nadee-
len van werkgebrek zooveel mogelyk te
ontgaan.
Al dadelijk werd er op gewezen, dat
w|j in Nederland op het gebied vau arbei
dersverzekering ten achter zyn bij die
landen, zooals Duitschland en Zwitserland,
waar men over ons onderwerp niet meer
een theoretisch en strijd voert, doch waar
reeds druk wordt gedebatteerd over de
mogelijkheid der invoering en de wijze
der inrichting, door mannen van het vak,
door practici, vereenigingen van werklie
den en van patroons en door staatslieden.
Zwitserland is er het verst mee gevorderd
de kantons Bern, Bazel en St. Gallen heb
ben een wettelyke regeling gemaakt, in
Bazel-stad is er een in behandeling. In
Bern is de deelneming facultatief, in SL
Gallen verplichtend. Van het laatste is
de heer Fokker voorstander; als er geen
dwang is opgelegd, schijnen vele belang
hebbenden er liever niet mee te doen
te willen hebben. Ook heeft spreker nog
gewezen op het „verschil van gevoelen
over de vraag, of uniform bijdrage en uit-
keering voor alle verzekerden zal worden
bepaald, dan wel een bijdrage verschillend
tevens naar het gevaar van werkloosheid
zoo heeft men in Zwitserland twee klassen
aangenomen, namelijk fabrieksarbeiders
en werklieden in de bouwvakkenin beide
klassen afzonderlijk z(jn dan weder op
klimmende bijdragen in verband met het
loon. Voorts zijn de bijdragen voor onge-
huwden kleiner dan vqor gehuwden.”
Wie .spreekt van wettelijke regeling op
het gebied van arbeidsverzekering, denkt
daarbij tevens aan geldelijke bijdragen,
en ook hier schijnt het reeds van den
aan vang vast te staan, dat op deze wordt
gerekend. De vraag is maar, of de zaak
zal uitgaan van den Staat of van de
Gemeente. Beschouwt men de verzeke
ring tegen werkloosheid als een voorbe
hoedmiddel tegen armoede, dus als een
taak van armverzorging, dan is er veel
vóór te zeggen, om er de gemeenten mede
te belasten. Haar besturen toch kennen
de toestanden, weten door welke oorzaak
zij ongunstig worden en kunnen de grens
aangeven, tot welke de rechten en plich
ten der deelnemers zoowel als van de
overheid behooren te worden uitgestrekt.
Doch dan stuit men af op het groote be
zwaar, dat ais een struikelblok ligt op den
weg van alle sociale hervormingen: de
geld-quaestie. Het is heel gemakkelijk te
delibereeren over de vraag: wie zal het
betalen; minder licht valt het, werkelijk
bronnen aan te toonen, waaruit te putten
is. De gemeente, zou men zeggen, kan
de zaak regelen, en de noodige toelagen
moeten döor den Staat worden verstrekt.
Maar dan werd de Rijkskas een soort van
buit, op welken de besturen der gemeenten,
die in ruime mate werkloozen willen te
gemoet komen, om strijd azen; men be
grijpt dat er heel wat zou moeten gebeuren
eer tot zulk een ónmogelijk financieel
stelsel werd overgegaan.
Zeer zeker worden, bij invoering van
bedoelde verzekering, de belangen zoowel
van de Gemeente als van den Staat gediend,
evenals door alles wat strekken kan om
de armoede te verminderen. De gemeente
W. H. VAN
esideerende te
p Vrijdag 9
irmiddags 10fc
KOOPHANDEL
Groenmarkt te
akjes, voorzien
xl handelsmerk,
en bij
ENDE.
BLT.
van der Rest.
lNNEKOEK.
Dogterom.
:kker.
n Gennep.
>e Leeuw.
NK.
rdt de aandacht
?HEE, f 1,80
van 3 Leden voor de KAMER van
KOOPHANDEL en FABRIEKEN alhier,
wegens periodieke aftreding van de Hoeren
N. KOOIMAN, A. KUIJLENBURG en
A. HOOGENBOEZEM, zal plaats hebben
op Woensdag, den 4. November
1896, des namiddags van 2 tot 3 uur.
Schoonhoven, den 8. October 1896.
Do Secretaris, De Burgemeester,
H. G. GEELHOED. Mr. A. D. H. KOLFF.
en bijslag van don Staat, uit welke kas
dan de werklooze een uitkeering zou ont
vangen, öf een dergelyke inrichting op in-
dividueelen grondslag, zoadat ieder voor
zichzelf spaart op zijn eigen boekje. Het
komt dus eigenlijk weer neer op een toe
passing van het groote beginsel der spaar
zaamheid. Doch zal men dat beginsel
niet krachteloos maken, het niet verstikken
door reglementeering, dan moeten ook de
belanghebbenden de zaak in handen nemen.
Allen, bekwamen en ongeschikten, yveri-
gen en tragen, vreedzame lieden en ruzie
makers, over een kam scheren, het gaat
niet aan, omdat de kansen op werkgebrek
verschillen en de mogelijkheid van premie
betaling (of besparing) daaraan juist om
gekeerd evenredig is. Als ieder voor zich
zelf zorgt en werklieden, die in ongeveer
gelijke conditie verkeeren, zoo het hun
voordeel belooft, zich vereenigen om aan
de werkloosheid gemeenschappelijk het
hoofd te bieden, dan zal het niet gemak-
kelyk zijn een vorm te vinden, waarin de
overheid dit streven geldelyk zal kunnen
steunendoch zou dit ook inderdaad wen-
scheljjk zijn in het algemeen belang?
Hetgeen de voorstanders willen en de heer
Fokker met ontaiskenbaar talent ,in over
weging geeft, zal in zeer veel gevallen,
we durven zeggen in de meeste, niets
anders worden dan een verplichte armver
zorging, met dien verstande, dat de hulp
behoevende eischt en de overheid aan den
eisch moet voldoen. Duizenden, die niets
geleerd hebben en van een sjouwtje moe
ten leven, gullen in het vak van „werk
looze” een geregeld en niet al te moeielfik
bestaan vinden, ten koste van de anderen,
die al hun krachten hebben ingespannen
om zich maatschappelijk onmisbaar te
maken, en ofschoon erkennende, dat die
ongelukkigen geen gebrek moeten lijden,
dat zy geholpen moeten worden, zouden
we toch ongaarne zien dat de steun
oen recht door hen word opgevoiderd.
Verzekering tegen werkloosheid achten
wy alleen mogelyk binnen beperkte krin
gen, waar men, aan ongeveer gely'ke ge
varen blootgesteld, den last-over wil ver
doelen. Kwam zulk een organisatie in de
onderscheiden vereenigingen tot stand,
men zou haar kunnen begroeten als een
nieuwe zegepraal van het solidariteits
beginsel. Maar verzekering en armver-.#
zorging zijn'twee, en moeten gescheiden
blijven, omdat zy niet op denzelfden prin-
cipiêelen grondslag staan. En hoeveel
schoons de geachte spreker te Wageningen
ook gezegd heeft, welke verwachtingen
hij aan de verwezenlijking zijner denk
beelden heeft gehecht, vooralsnog gelooven
wij niet aan de mogelijkheid der toepassing.
Prys der Advertentiën: Van 1 tot >5 rebels ƒ0,50. Iedere regel
meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franco
uiterlyk tot Dinsdags- en tot Vrydags-namiddags 4 uren.
Alle binnenlandsche Advertentiën, voor 3-tnaal plaatsing opgegeven,
worden slechts 2-inaal in rekening gebracht.
vorstengoslacht was
J i loop dor 16de
bet slot, alleen als
van de peis
um Windes,
rium of Brevier 1) gelyk
broeders der W iddesheii
werd gebruikt).
Ik maakte daar zooeven do o;
beide brevieren omstreeks den zei
drukt zgn,
hevig is, mag
het feit, dat bij
Extra muros oppidi
de muren van Sohi
(endas) Februaries (d.
Februari). Ze zyn in
499 bladzijden van 2 kolommen met 38 regels
in elke kolom, het andere bevat 388 bladzijden,
ook van 2 kolommen met eveneens 83 regels
in elke kolom. De Koninklyke-bibliotheek te
’s-Uravenhage heeft van beide brevieren een
exemplaar (Campbell, a. w. blz. 99, no. 868
en 869. Holtrop, a. w. blz. 218, no. 545 en
546). Slechts enkele weken nadat bovenge
noemde boeken gedrukt waren, kwam er nog
een dorgelgk geschrift van de pers nl. Brevi
arium secundum ordinarium oanoni-
corum regularium oapitulide Winde
som. 1499 pndie kalendas Martias (d. i. den
laatsten Februari), in 4°.
Campbell (a. w. blz. 100, no. 870) heeft
dit boek self niet gezien, maar geeft zooals hg
self zegt, de besohrjjving ervan aan de band
van den groeten bibliograaf Ferdinand yan
inbare gebou-
ing, zooals
kast, of in
Boeken, gedrukt in het klooster
„Den Hem” bij Schoonhoven
(Vervolg ran No. tttö.)
Zagen we de vorige maal dat in
minder dan 4 boeken de pers van het Hemsche
Klooster hadden verlaten, het volgende jaar 1498)
was niet zoo vruchtbaar, dewjjl er toen slechts
twee geschriften gedrukt werden.
Wat den inhoud aangaat, dezois vandenz dfden
aard als die der vroeger vermelde boeken, hij
is godsdienstig; wereldsche geschriften kwamen
uit het klooster „Den Hem” niet.
In de eerste plaats moet hier vermeld worden
een Ghetiden boeo (Campbell; a. w. blz.
233, no. 842. Holtrop; a. w. blz. 258, no. 646.
Hier heet het G hetiden boexken.) Het is
een geschrift in 8°, van 156 bladzgden, met
houtsneden tussohen den text, terwjjl een exem
plaar er van berust in de Koninklijke bibliotheek
te 's-Gravenhage.
Op de eerste plaats recto (d. i. voorzjjde) leest
men: „Dés sonnendaechs Die getiden van den
heiligen geest. Te metter tjjd. Pater Noster
(d. w. z. het „Onze Vader”) en op blz. 156 verso
(d. i. keerzyde): Hier eyndet een suuerlio boexkeu
van sond’lingen deuote ghetiden, naden daghen
van der wecken elcke dach sjjn sonderlinghe
ghetjjde,” terwyl deze bladzgdo aldus eindigt:
Gedruct In den Hem buten seoenhouen Int iaer
ons heren MCCCC en de XCV1IJ. Op ten XXVIIJ
dach Marcio. Deo gracias.
Het tweede boek, dat in 1497 buiten Schoon
hoven in „Den Hem” het licht zag, is van Dirk
van Munster en heet: Der Kerstenen
(d. i. Christenen) Spieghel. Het is in 8", be
slaat 78 bladzyden en heeft, evenals het zoo
juist medegedeelde, houtgravuren tussohen den
text (Campbell; a. w. blz. 166, no. 601.
Holtrop; a. w. blz. 214, no. 544. Hier luidt
de titer. Broeder Dirok. Spiegel der
Kerstenen menschen). Ook van dezen In
cunabel heeft de Koninkijjke-bibhothoek een
exemplaar. Op blz. 2 recto (de eerste bladzjjde
ontbreekt) vindt men: Hier begint een seoen
spiegel d’ kerstenen mensohe, weloken si altoos
bi hem dragen suilen voer een hantboexken, en
op blz. 76 recto, regel 6: hg si. En da god wil
den seluen broeder, direk en de alle die ghene
die dit boexken gebrujjken sullen verlenen sgn
ewigo glorie.
Vruchtbaarder dan 1498 was 1499. Immers
in dit jaar werden in „Den Hem” vgf boeken
gedrukt.
De eerste twee, die onze aandacht vragen,
hebben volkomen denzelfden titel en zijn ook
gelyktgdig van de peis gekomen. Ze heeten:
Breviarium Windesemense (d. i. BreVia-
dit door de klooster-
lesheimsoho- congregatie 2).
zorging, de staat op die voor justitie en
politie. Het zal echter moeielijk zyn,
die besparingen in juiste cyfers uit te
drukken en daarna af te meten, wat door
beide ongeveer kan worden ten koste gelegd
om de zaak te doen gelukken.
Bij allen, die zich in meerdere of mindere
mate in geschriften hebben uitgelaten
ten gunste van verzekering tegen werk
loosheid, staat dit vast, dat het gebrek
aan werk, zal het aanspraak kunnen doen
gelden op tegemoetkoming, niet het gevolg
moet zyn van eigen schuld. Maar wie
zal dit uitmaken? Er zyn tal van go
vallen, waarin hieromtrent de meeningen
zullen verschillen. De heer Fokker noemt
er eenige. Zal de arbeider, die zyn dienst
opzegt omdat hy geen genoegen wil nemen
met verhooging va,n arbeidsduur of ver
laging van loon, zijn recht op uitkeering
verliezen? En de arbeider die ontslagen
wordt omdat hy stakende arbeiders heeft
ondersteund, of omdat hy geboycotte bier
huizen bezocht, of lid is van een arbeiders-
vereeniging welke den patroon onwelge
vallig is? En zoo in het laatste geval
het ontslhg wordt gegeven, kan de patroon
zoo gemakkelijk een andere reden vinden
of het zoo aanleggen dat de man wel
genoodzaakt is een goed heenkomen te
zoeken, zoodat ziju vertrek slechts in
schijn vrijwillig is.
Aau den anderen kant, hoe moeielyk
is het vaak na te gaan, aan welke zyde
by werkstaking de schuld ligt. Wordt de
arbeid nedergelegd omdat met voldaan is
aan een eisch tot loonsverhooging, - is er
dan wel sprake van gedwongen werkloos
heid Het is gebeurd dat de lieden staakten
omdat de patroon niet verkoos een hunner,
die zich aan herhaald plichtverzuim had
schuldig gemaakt, in zijn dienst te hou
den; hoe zal men in dat geval kunnen
beweren, dat er noodzakelykheid bestond?
De heer Fokker lost de moeielykheid niet
op; hy beweert alleen, dat het beswaar
zich minder zal doen gevoelen, als er
zoowel in de wet als in de practyk een
voldoend geregeld arbeidscontract bestaat.
En verder: „Zyn eenmaal de patroons
eenerzijds en de werklieden anderzijds
vereenigd, dan kunnen en zullen de voor
waarden, onder welke werkgever en
werknemer verbonden zyn, behoorlijk om
schreven worden, en zal gemakkelyker
dan thans uit te maken wezen, of iemand
moet geacht worden al dan niet door
eigen schuld werkloos te zyn.
Een niet geringe moeielijkheid is gele
gen in de groote ongelijkheid met be
trekking tot de kans op werkgebrek, voor
eerst by de verschillende vakken, vervol
gens bij de personen die hetzelfde vak
uitoefenen, en het schijnt ons niet mogelyk,
een algemeene regelrng te maken die
rechtvaardig is tegenover allen. By de
groot industrie is werkloosheid niet te
berekenen; zy is daar het gevolg van
plotseling zich voordoende omstandigheden.
Jaren van onafgebroken arbeid worden
soms gevolgd door een stilstand van lan
gen duur. Nu kan daar een fonds gevormd
worden uit bijdragen van de belangheb
benden eventueel met een toelage uit
de openbare kas, en men kan het zoo
aanleggen, dat er een bedrag wordt bij
eengebracht, groot genoeg om de werk
lieden gedurende een zeker aantal maanden
te onderhouden. Het bestaan van dat
fonds kan wellicht een oorzaak worden
dat lichtelijk tot een werkstaking wordt
besloten; de arbeiders, die er toe hebben
bijgedragen, zullen het beschouwen als
een weerstandskas, en wy zien niet in
op welken grond een fcisch, om er over te
beschikken, door de beheerders van de
hand is te wijzen. Maar dan beantwoordt
het toch stellig niet aan zijn bestemming.
Bij betrekkelijk werkgebrek worden in
den regel de minst bekwame arbeiders het
eerst ontslagen. Dat dezen dan aanspraak
zouden hebben op uitkeering, is buiten
kijf. Doch alle werklieden dragen by.
De meeste voordeelen zijn derhalve ten
bate van de onbekwame^, die, om zoo te
zeggen, door de anderen worden onder
houden. Uit een économisch oogpunt is
dat niet zonder bedenking.
En dan, wie zyn het in den regel, die
het meest door werkloosheid hebben te
lijden? Het zijn degenen, die als werk
lieden niet „voor vol worden aangezien”,
en die heden hier, morgen daar hun
diensten aanbieden. Het meest merkt
men dit op in de bouwvakken. Als de
ooievaar zich tot vertrekken gei eed maakt,
krijgen sommige mannen, die in de dageu
vau groote drukte in dienst genomen
worden omdat betere niet beschikbaar
waren„gedaan.” Het onderhoud dier
personen rust dan alweer op de „volslagen”
werklieden, die reeds door de concurrentie
der ongeschikten in hun bestaan bedreigd
werden en hun nu nog gedeeltelijk den
kost moeten geven op den koop toe. Het
wil er by ons niet in, dat zulks billijk
zou moeten heeten.
Duitsche schrijvers over dit onderwerp
u« Muiuvue ie voimiuuuiuu. jjü guuitwuL» recommandeeien óf de oprichting van een
Wint uit op de uitgaven voor armver- I collectieve spaarkas met verplichten inleg
De Schoonhovensche leeuwen.
Men kent het wapen van Schoonhoven, al was
het alleen uit dit blad, waarin het byna weke
lijks aan het hoofd der officiëele berichten ia
geplaatst.
Het prgkt op verschillende openba.,
wen en dient er binnen tot versiering
in het Stadhuis aan schoorsteen en k.
de kerk op schutters- en gildebord.
Daar werden ae gez’
vensohe leeuwen, twee
op een zilveren schild.
Eerst kwam een zwarte, dan volgden de
beide roode, en weêr een zwarte besloot de
ry. Zoo stonden ze daar eeuwen achtereen,
totdat voor enkele jaren een man kwam met
kwast en verfpot; hy klom op het Stadhuis,
hy klom op de Veerpoort, hy klom zelfs op
den toren en zie, weldra marcheerde na overal
de roode leeuw vooruit en nam met zyn kleur-
genoot de twee zwarte in het midden. Ook
in het Stadhuis kreeg die plaatsverwisseling haar
beslag en sinds dien tgd zyn de leeuwengele
deren voortdurend in verwarring.
Zoo werd onlangs het stedelyke wapen I
den zuidelyken ingang der Herv. Kerk
schifderd, waai by de zwarte leeuw zyn
plaats behield, tevens een geruststelling
allen die mochten vreezen dat de verfkwa.
op de historische borden iu hot gebc
gezet worden, wat waarlgk een wandt
wezen.
Nooit echter is de bestaande verwarring dui-
deigker aan het licht gekomen dan op de pas
geëindigde tentoonstelling. Hier zag men een
wapenschild hangen met den zwarten^ïeeuw
voorop, ginds een waar de roode def' eerste
plaats innam, ja, zelfs in de insignes op de
borst der heereu commissarissen werd de rang-
stryd voortgezet.
Wat is toch de oorzaak dat de rust der
Schoonhovensche leeuwen zoo plotseling is ver
stoord geworden? Een stukje papier, (ik meen
van hei jaar '1816) toevallig op het Stadhuis
gevonden en dat thans, achter glas gezet, den
wand der raadzaal versiert. Daarop staat wer-
keljjk de roode leeuw het eerst en het bewyst
dus, dat de goedje Sohoonhovenaars zich eeuwtn
ig in hun w^pen vergist hebben, of.... het
zelf een vergissing.
Mg dunkt, deze zaak is wel de moeite van
een nader onderzoek waard. Ik y>1 trachten,
langs histonschen weg, iets tot oplossing der
kwestie by te brengen.
Voor zoo ver ik kan nagaan is het oudste,
met het stedelyko wapen bezegelde stuk, een
vidimus van de Sohoonbovensohe regeering, van
het jaar 1360. Ik heb dat stuk niet onder de
oogen gehad, maar, daar het zich op het Stadhuis
moet bevinden, zou het kunnen worden te
voorschgn gebraoht. Mg is geon ouder segel
bekend dan dat zich op
vond, aan de gildebrief
Deze Courant wordt des Woensdags- en des Zaterdags
morgens uitgegeven. Prys: voor Schoonhoven per drie maanden 0,75.
Franco per post door het geheele ryk 0,90. Men kan zich abon-
neeren by alle Boekhandelaren, Agenten en Brievengaarders.
opmerking dat
selfden tgd ge
en dat dit aan geen twyfel onder-
"a3 immers worden ópgemaakt uit
>g beide werken wordt opgegeven
Ji sooenhoviensis (d. i. buiten
ichoonhoven) 1499. Circa Kal
z. omstreeks den Isten
4°, het eeno is groot
1479 (no. 42 van den catalogus). Het
vapen hierop is een figuur dat blykbaar
lot moot voorstellen, voorzien van twee
os, waartusschen een klein schild ie ge-
itsf'met de vier bekende leeuwen. Een duide
lijke afbeelding van dit wapen wordt gevonden
op de eerste plaat van de besohrjjving van
Schoonhoven door Van Berkum, en is misschien
de bezoekers der tentoonstelling in het oog ge
vallen boven de antieke poort, die tot het ge
bouw toegang verleende. De kleuren waarin
het daar geschilderd was berusten echter slechts
op een gissing. Het randschrift van dit zegel
luidtsigillum opidi de Sohoonhove ad caq,
dat iszegel voor de gaken der stad Schoonhoven.
Van een aantal steden in ons Vaderland is
het oorspronkelijke wapen een slot, kasteel of
poort. Zoo zal ook dat van Schoonhoven ge-
i weest zyn. Later werd daarin het schilde met
de leeuwen opgenomen, dat ten slotte alleen
Als wapen overbleef.
De veranderingen van wapen hadden in vroe
gere eeuwen algemeen plaats.
Voor ons is nu do belangrijkste vrai
kwam er het schildje mot de le<
in F Slechts de volgende verklaring
de eenig mogeljjke toe. Toen in 18(
de eerste Graaf uit het Henegouwscho ha>8 die
over Holland regeerde, gestorven was, werd hy
door zyn zoon Willem, bijgenaamd de Goede,
opgevolgd, die aan zgn broeder Jan van Hene
gouwen voor zijn vaderlijk erfdeel, met andere
bezittingen, de heerlijkheid Schoonhoven afstond.’
Het Henegouwscho wapen was: vier staande
leeuwen op een zihereo veld, twee zwarte (l
en 4) en twee r::d: 2) c’"
nu meer voor de hand dan dat
gouwsche wapen in het bestas
vensohe werd opgenomen,
bleef, langen fgd nadat dit v<
vOTdwenen,
eeuw, met
stadswi
Voor een v
is historisch
aan te wgzen.
dér Haeghen (bibliothecaris te Gent), die xe
gemaakt heeft naar het eenig bekende exem
plaar, dat behoord heeft aan den heer Le
Can dele. Waar dit brevier op 't oogenblik
schuilt vermeldt Campbell niet.
1) Brevier. Lat. Breviarium. Brevia
rium Roman um, een door paus Grego
rius VII (10731085) in 1074 voorgeschevene,
later uitgebreide verzameling van alle stukken,
die de K.-Kathol. Kerk, by baar litargisohen
dienst gebruikt Verbeterd uitgegeven o. a. op
last van paus Pius V (15661572) in 1568
(gewjjzigd en in overeenstemming gebraoht met
de besluiten van het concilie te Trente), van
paus Clemens VIII (1592—1605) in 1602 en
van paus Urban us VIII (1628—1644) ip4632.
Waar hier sprake is van een Breviarium
Windesemense, daar is heldoek met ge
bedsformulieren enz. zooals die gebruikeljjk
waren bjj de broeders der Windesheimsohe-con-
gregatie, evenals het Breviarium Trajec-
tense, de gebeden enz. bevat, die in het bisdom
Utrecht in zwang waren.
2) Windesheimsohe-Congregatie, kloosterver
eniging van Windesheim. Het klooster te Win-
desheim (in O’verysel) werd den 17den October
1387 ingewijd. Gesticht door zes volgelingen van
Geert GroOte, na ryp beraad en onder voort
durende leiding van den edelen Florens Rade-
wyns, den geliefden leerling van Groote,
is van dit klooster een groote zegen uitge-
gsan. Geen kloostervereeniging, zou ik haast
zeggen, heeft in ons land zooveel goeds, zoo
veel uitnemends gewrocht op veel en velerlei ge
bied, maar vooral op zedelyk godsdienstig terrein,
als die von Windesheim De grootmeester op
het gebied der ketkgeschiedenis in ons land,
Dr. J. G. R. Aoquoy, hoogleeraar te Leiden,
wiens naam voor altjjd onafscheidelijk aan het
klooster Windesheim verbonden zal big ven, door
de voortreffelijke studie, die hij erover geleverd
heeft, zegt in het tweede deel daarvan op blz. 381
„De levensopvatting der Windesheimers is niet
de meest ware in ons oog. Om meer dan ééne
reden noemen wij hun streven het minst aan
bevelingswaardige. Maar dit zij zoo. Zij namen
toch een deel, een aanzienlijk deel, van ds op-
wakings- en hervormings-arbeid op zich. Zy
brachten de verlevendigde zedelyk-godsdienstige
bewustheid der Nederlandsche natie heinde an
ver, in atierfef plaatsen, in verschniende landen,
onder mensohen, die baar ook noodig hadden,
maar tot wie zy geen toegang zouden hebben
gehad, indien zij zjlven geene kloosterlingen
waren geweest. Dit laatste houde mén wel in
het oog. Wat ons betreft, het is een denkbeeld,
dat ons met veel, wat wy anders zouden be
treurd hebben, verzoent. En hoe meer wij over
tuigd zyn van het diep vervAl van het klooster
leven en van de heilzame hervorming door de
Wind-sheimers daarin aangebracht, hoe meer
vrede wy er mee bobben, dat zij kloosterlingen
zgn geweest, omdat zy zulke kloosterlingen
waren.”
Veel, zeer veel hebben de Windesbeitners ge
daan, on ah ons gevraagd wordt, of van hun in
vloed nog ie s is overgebleven, dan maken vfg nog
maals Aoquoy's woorden tot de onze, waarmee
hy zyn studie besluit: „Een man nam een steen
en wierp dien in het water. En er vormden
zich kringen al wjjder en ipeer. En zy bleven
zich vermenigvuldigen en voortdurend verbrei
den, ook toen het oog de rimpels niet meer
onderscheiden kon.” (Zie Dl. II, blz. 886).
Voor hen, die er belang in stellen de ge
schiedenis van het klooster Windesheim te leeren
kennen, verwjjs ik naar het hoofdwerk: Het
klooster te Windeshjeim en zgn in
vloed dorr Dr. J. O. R. Aoquoy. Uitgege
ven door hot Provinciaal Utrechtsch genootschap
van Kunsten en Wetenschappen, 3 dln. Utrecht
18751880. Belangrjjk is ook: J. C. Van
Slee; De kloostervereeniging van
Windesheim. Leiden 1874. Zjj, die met
minder tevreden zgn, kunnen hun weetlust be
vredigen bg: G. II. M. Delprat; Verhan
deling over de broederschap van G.
Groote eo over den invloed der pater-
huizeii. 2de druk. Arnhem 1856. Vooral
blz. 213 -234 on ook bjj: Dr. W. Moïl,
Kerkgeschiedenis van Nederland vóór
de Hervoririing. Utrecht 5 dln. vooral dl.
II, stlik II, blz. 205—209.
De hoofdbron voor de kennis der oudste ge
schiedenis van het klooster Windesheim is het
door Johannes Busch (14001479?) ge
schrevene Chronioon Windesheimense
(d. i. Wind esheimsche-kronlek). Tot voor
weinige jaren bestond hiervan geen andere druk
dan die, welke in 1621 te Antwerpen verschenen
was, bezorgd door den Jezuïet Heribert Ros-
weyde. De exemplaren van dit werk waren
hoogst zeldzaam geworden. Gelukkig dat er ih
18»7 een nieuwe uitgave van verscheen. De titel
van dit keurig gedrukte, met zorg uitgewerkte
en vanbelaugrjjkeaanteekeningen voerziene boek
(48 blz. inleiding en 375 blz. text) i«: Des
Augustinerpropstes Johannes Busoh.
Chronioon Windeshemense 'dnd liber
de reformatione monasteriorum. Heraus-
gegeben von dor Historischen Commission der
Provinz Sacksen. Bearbéitet von Dr. Karl
Grnbo. Hallo 1887. Deze uitgave is voor do
beoefenaren der Middeneeuwsche-kerkgeBohie-
denis in ons vaderland, een zeer groote aanwinst.
Wij zjjn Grube hoogst dankbaar voor dit boek.
Ten slotte nog dit: mocht de een of ander,
dio dit artikel leest, zich opgewekt gevoelen iets
over Busoh te lezen, hem verwjjs ik naar het
volgende, dozer dagen met groot genot, opnieuw
door mjj gelezen boek: Johannes Busch,
Augustinerpropst zu Hildesheim. Von
Karl Grube. Freiburg im Breisgau. 1881.
Dr. L. A. VAN LANGERAAD.
Lekkorkerk, Sept. 1896.