randpoeder
IN DRAAT,
ETBAKKER,
HOVEN,
itig bekende geurige
weder bijzonder
dUM,
voetea en halve
»ntegen concur-
nde prijzen, by
VERMEIJ Jr.,
Oudewater.
Meesd,
WIJN,
ITHOF,
Zaterdag 19 November.
Brimn ra een önögeflienöe.
XVI.
1808.
Nieuws- en Advertentieblad voor Zuid-Holland en Utrecht.
1LAAS.
Officiëele Kennisgevingen.
PRIMA
VLIET,
5UTO,
GOUDA.
(HEID,
0 UWER,
3A,
BINNENLAND.
BUITENLAND.
Overzicht
)LFF.
wederverkoopers.
vaar gij woont?
ins om uw brood
Lnna Kortrok tot
ze haar gegeven
BAREND.
8. &W. N. VAN NOOTEN ts Schoonhoven,
Uitgevers.
Gemeente Schoonhoven.
niet zeggen; en
schip, waarop ge
aan?
veest; hoe zag ze
i had?
anger antwoord,
w vrouw tijdens
tord en voor de
lig terstond van
toon haar eerste
i betere dokter
kter Mezger had
gen, dat ik zeer
itwoorden. Hier
Tweede Kamt
Ingekomen
allig; ge zegt, dat
man waswat
trap moet afgaan
omen; maar wat
n dien kelder te
leê te verdienen.
hala gemerkt Bel
et 6 JONGEN, ge-
Aanwijzing of
loond worden door
w|jk.
SCHOOMOVENSCHf COURANT.
ste een antwoord,
is een dubbeltje
.8 gaf, wat zoudt
tegen
irreerende prijzen.
PRAAT, GOUDA.
IT (Utr.).
STELLEN met toe-
t: 2 pers. Veeren-
i, gemaakt Bed en
ns, wollen, gestikte
Btroomatrassen.
n, zuivere, nieuwe
40,- en f 50,-.
met de beste Ka-
82,50 en f 40,-.
met Stroo en Zee-
i Kapok Kussens,
js f 20,-, f 22,50;
27.50.
9,50; Schommel-
12.50.
lieden franco tot
aanlegplaats door
jezending van het
irs, vrij zicht.
ters enz. gratis.
N. VAN ZESSEN,
oven e. o. en A.
zh. Postkantoor,
3 levering van prima
i, tot lage prijzen.
teur, heb ik niet lang geleden een blijk
gevonden, dat ik voze leer jaren achter
een te vergetD gepredikt. Een
uwer correspondenten vermeldde het
heugelijk feit dat in een gezin een
zeker aantal zoona, ik meen vijf, waren
vrijgeloot. Eén was er nog over om
later aan de beurt te komen, en dezen
werd, in scherts, de vermaning toege
roepen: Pas op, dat jij je broers niet te
schande maakt! ’t Werd, ik herhaal het,
voor de grap gezegd, en den berichtgever
verwijt ik die woorden niet. Toch teekenen
zjj de heerschende opvatting. Gelukkig
mag ik daar tegenover stellen den Ijver
van veel jongelui, om zich den voor
bereidenden cursus in den wapenhandel
ten nutte te maken, en al moeten we nu,
aan de waarheid getrouw, niet de gevolg
trekking maken dat diezelfde jongelui
ook zouden gaan exerceeren als zy vooruit
wisten, dat zjj zouden vry loten, toch
begroet ik hun opkomst als een blijk van
cordaatheid, dat goede hoop geeft voor bet
toekomende, wanneer men gewend zal
zijn geraakt aan de meer verheven ge
dachte, dat hij, die niet gezind en niet
bekwaam is zijn vaderland te verdedigen,
niet verdient een zoo schoon vaderland
te hebben als wij bezitten.
Maar om op onze militiewet terug te
komen, die heele potsenmakerij met
door zielverkoopers maatschappijen ge
leverde vrijwilligers zal ophouden, als wij
hebben een wet, waarbij is uitgemaakt
dat vrijwillig dienenden en dienstplichtigen
in geen verband tot elkander st tan, en
de eersten, waar zy ook vandaan «men,
met het gemeentelijk contingent niets te
maken hebben. Men heeft het jammer
gevonden, dat niet bij de invoering van
den persoonlijken dienstplicht deze quaestie
is geregeld, doch vermoedeljjk heeft de
Minister, om den maatregel, die reeds
tegenkanting genoeg ontmoette, niet in
gevaar te brengen, nier meer dan het
allernoodzakelijkste willen veranderen.
Best, evenwel geloof ik dat de bewinds
man, die zóó goed A heeft weten te
zeggen, er zoo spoedig B en C en wat daar
verder volgt aan behoort toe te voegen.
Er zijn moeieiykheden te overwinnen,
dat is zeker. De voornaamste is wel het
gemis van overeenstemming tusschen de
deskundigen, zijnde de mannen, die het
meenen te weten. Twee richtingen staan
scherp tegenover elkander; de eene zoekt
het in de vestingen, de andere in het leger
te velde. Men zou ze de conservatieven
en de vooruitstrevenden kunnen noemen,
ware het niet, dat er persoonlijke belangen
en door deze beheerschte inzichten in
het spel waren. Een artillerieofficier be
kjjkt de zaken anders dan een van de
infanterie, en beiden stellen niet dezelfde
eischen. De traditie is nog, dat we met
de verdediging aan de grenzen slechts
een soort van schjjnvertooning hebben te
maken, om te laten zien, dat wij er nog
zijn, en dan zoo spoedig mogelijk terug
trekken binnen de bescherming van de
forten en andere werken, die te zamen
de „vesting Holland” hebben uit te maken,
daar zóó lang stand houden, als we maar
kunnen, in de verwachting dat we in den
strijd niet alleen zullen blijven staan. De
andere opvatting is, dat we reeds dadelijk
als de vijand ons grondgebied wil be
treden, of, wat eigenlijk hetzelfde is,
als een niet-vljand ter verbetering van
eigen positie inbreuk wil maken op
onze onzijdigheid ten aanzien der oorlog
voerenden, er als de kippen bij zijn om
hem te vertellen dat hy ons erf onaan
getast behoort te laten.
Nu zal men wellicht beweren dat wy
het eene moeten doen en het andere niet
behoeven na te laten; dat wij een goed
veldleger moeten hebben en tevens hebben
te zorgen voor een deugdelijke inrichting
en bezetting van het uitgebreide forten- en
liniönstelsel rondom de hoofdstad des
lands. Best mogelijk, maar de beurs des
lands is niet onuitputteljjk, en we stampen
de millioenen zóó maar niet uit onzen
drassigen grond, ontwoekerd aan de baren I
De Minister, aan wiens zorgen dit groote
landsbelang is opgedragen, zal een uitweg
moeten vinden. Hy zal óf een keus moeten
doen tusschen beide beginselen, óf binnen
de grenzen onzer draagkracht ze beide in
zooverre toepassen dat wij bij elk voor
komend geval een goed figuur kunnen
maken.
Of - zal het voorstel van den Czaar
ons brengen in een toestand die kostbare
toerustingen niet langer onvermijdelijk
maakt? In vertrouwen wil ik het u wel
toefluisteren, - wat my aangaat geloof
ik er niets van. Er wordt beweerd dat
het plan bestaat althans de kleinere
mogendheden door gemeenschappelijke
waarborgen voor haar onafhankelijkheid
in staat te stellen, tot die vermindering
over te gaan. Wy, met onze koloniën
een altijddurend voorwerp van begeer
lijkheid
Ik zeg er niets meer van en heb de
eer u te groeten.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Schoonhoven brengen ter kennis,
dat de ingezetenen, die verlangen als
VRIJWILLIGER b|j de Militie op te
treden en daartoe bevoegd zijn, zich ter
Secretarie kunnen aanmelden vóór of op
den 30. November a.s.
Schoonhoven, 18 November 1898.
De Secretaris, De Burgemeester,
H. G. GEELHOED. Mr. A. D. H. KOLFF.
Deze Courant wordt des Woensdags- en des Zaterdags
morgens uitgegeven. Prijs: voor Schoonhoven per drie maanden f 0,75.
Franco per post door het geheele ryk f 0,90. Men kan zich abon-
neeren by alle Boekhandelaren, Agenten en Brievengaarders.
Prjjs der Advertentiën: Van 1 tot 5 regels f 0.50. Iedere regel
meer f 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franco
uiterlyk tot Dinsdags- en tot Vrjjdags-namiddags 4 uren.
Alle binnenlandsche Advertentiën, voor 3-maal plaatsing opgegeven,
worden slechts 2-maal in rekening gebracht.
tafereel ophangen van den toestand des
legers! De man ging stellig naar de
galeien of naar een of ander Duivelseiland,
tenzij men de voorkeur mocht geven aan
de aanbieding van een scheermes!
Eén vraagje zou ik hem willen doen.
Heeft hy, toen hy zoo onze geheele land
en zeemacht in een enkele koolzwarte
schildering samenvatte, wel gedacht aan
de dienstdoende en aan de plattelands-
schuttery? Ik moet het betwijfelen, want
anders zou hij niet hebben nagelaten,
ook een paar lichte kleuren op zyn palet
te brengen.
Hoe dit wezen moge, „Investigatores”
staat in zyn ongunstig oordeel niet alleen
slechts waar hy spreekt over den geest
van onze krygsmacht, „ontmoedigd en
zonder geestdrift of gloed”, geeft hy een
voorstelling die met de werkelykheid in
stryd is. Eigen stemming beslist niet
voor die van het geheel. En ook zullen
niet velen het met hem eens zyn, dat
ons leger ten aanzien van geoefend
heid en kiygstucht zooveel te wenschen
overlaat.
Wat de vloot betreft,-ik ben maar een
landrot en tot oordeelen onbevoegd. Alleen
dit wil ik er van zeggen: de geografische
ligging van ons land, onze stelling ten
opzichte van het koloniaal bezit, en de
handelsbelangen die wy op ieder plekje
van den aardbol te verdedigen hebben,
dwingen ons te zyn een zeemogendheid,
die meetelt. Ook schy'nt de loop der
geschiedenis daarheen te wyzen, dat toe
komstige oorlogen meest ter zee zullen
gevoerd worden. Het een en ander maakt,
dat versterking en flinke regeling van
onze maritieme krachten bovenaan moet
staan op bet programma van elke regeer! ng.
Wy kunnen dat wel heel onaangenaam
viqden, vooral in dezen tyd, nu een
enkel slagschip haast zooveel kost als
vroeger een heele vloot, waarmede we
in de dagen van Holland’s glorie den
vijand, hoe hy ook heeten mocht, van
onze kust wisten te houden, en ook in
verwyderde zeeön durfden aanvallen; wy
mogen van oordeel zyn dat voor het lieve
geld, zoo moeieiyk verworven en dat wy
niet dan met een zucht naar het kantoor
van den ontvanger brengen, heel wat
gedaan zou kunnen worden waarvan we
veel meer pleizier zouden hebben laten
wy verstandig zyn en den toestand nemen
zo aal s hy werkeiyk is en niet zooals wy
hem zouden verlangen. En daarom be
hoort ook een Minister van Marine, die
goed weet wat hy wil en van zyn be
kwaamheid in het organiseeren de be-
wyzen geeft, prachtig te worden gesteund.
Ik wil daarmede niet zeggen, dat onze
tegenwoordige leider van het Nederlandsch
zeewezen aan de hier genoemde ver-
eischten voldoet,—dat te beoordeelen ligt
buiten het gezichtsterrein van een eervol
ontslagen sergeant-majoor der stedelyke
schutterij.
Als een door nevelen omsluierd toekomst
beeld zweeft daar, in de verte, sinds vele, vele
jaren, de organisatie van Nederland’s krijgs
macht Somtyds meenden wij het te zijn
genaderd, het te kunnen grijpen, het uit
zyn omhulling te voorschyn te kunnen
brengen, - maar opeens was het weer op
onafzienbaren afstand van ons verwyderd.
Geen Minister van Oorlog is aan het be
wind gekomen zonder de hoop te koesteren
dat hy het zyn zou, die aan dat groote
werk zijn naam zou verbinden, en allen,
allen zijn bygezet op het politieke kerkhof
zonder legerwet op den inventaris hunner
nagelaten goederen. Wat is er dan toch,
dat als een onoverkomeiyke muur zich
plaatst tusschen den wensch en zyn ver-
wezeniyking? Ook de tegenwoordige Mi
nister heeft ons indertyd verheugd met
de toezegging dat hij ons eindelijk helpen
zou, en van den man wien het gelukt is
een der slagboomen, die de volbrenging
der belofte tegenhielden, te doen vallen,
mag verwacht worden dat hij ons brengen
zal wat wy behoeven. Doch men hoort
er niets meer van. Aan het Departement
van Oorlog wordt weer bedenkeiyk veel
gedaan voor uniform-veranderingen, nadere
regeling van onderscheidingsteekensen
dergelyke kleine zaken, ongetwyfeld hoogst
nuttig in het oog dergenen die er gewicht
aan hechten, maar waarmede de verdedig
baarheid des lands geen stap verder komt.
En ja, nu hebben we den persoonlyken
dienstplicht. Maar door een eigenaardige
toepassing van het vrijwilligers stelsel
wordt daar openlyk een loopje mee geno
men; zelfs, als de Hooge Regeering er
geen schotje voor schiet, zal men het
merkwaardig schouwspel genieten dat
gemeentebesturen voor de bedoelde wets
ontduiking de gelden der belastingbetalende
burgers gaan gebruiken. Daar zal nu,
vermoed ik, wel niets van komen, maar
het bewyst toch, met hoeveel weerzin
men in ons land zich kwyt van hetgeen
door ieder jong Nederlander als een eere-
plicht moest worden beschouwd, de
voorbereiding tot kloeke deelneming aan
de handhaving der nationale onafhanke
lijkheid.
Zelfs in uw eigen blad, amice Redac-
I der stad en het aanbieden van een adres
Ter gelegenheid van ’s Keizers behouden
I terugkomst zal gratie worden verleend aan
hen, die lüyeetettachennia-tóraf (inris—
Ter gelegenheid van Keizer Frans Jozefs
gouden Regeeringsfeest worden aan de
Oostenrijksehe Ryksmunt „Jubileums-
dukaten” geslagen van het oude type der
ducaten van 1843 51, met het jaartal
1898 er bij. De orde der Maltezer-Riddeni
heeft een kapitaal van 100.000 kronen
bestemd tot een „Keizer Frans Jozefe- 1
jubileumsfonds”, ten behoeve van ziekeljjke
en invalide soldaten.
En de Kamer voor den Effectenhandel
te Weenen besloot met algemeene stem
men aan den Keizer op den dag van
zijn Regeerings-jubüeum een adres van
hulde van allo Oostenryksche beurzen te
zenden, en 50.000 gld. Oostenryksche
Meirente te geven aan de bestaande Frans
Jozef-j ubilé-stichting.
Uit Génève komt bericht, datLuccbenl,
de moordenaar der Keizerin van Oosten
rijk) die eerst geweigerd had in cassatie
te gaan, zulks nu toch heeft aangevraagd.
Wat is Tarkgo’s Sultan verstoord over
de wyze, waarop de laatste Turksche
troepen en overheden van Creta zijn
„uitgeworpen, meer dan uitgelaten!” Tot
zelfs Shakir-Pacha toe. Zou hierop geen
wraak volgen Het meest waarschijnlijke
is wel, dat hy aan Prins George van
Griekenland de investituur als Gouverneur
zal weigeren. Deze laatste is, te Weenen
aangekomen zynde, vandaar rechtstreeks
naar Creta vertrokken.
In Servië schynt nu toch werkelijk
een groot verzet te ontwaken tegen den
Koning-Vader, heer Milan. Tweemaal
reeds is getracht een aanslag te doen op
zyn leven.
Op weg van Krajuvaz naar zijn geliefd
Nisch, is de trein, waarin men wist dat
de Koning-Vader reisde, door eene menigte
van wel op 8000 geschatte boeren in het
open veld opgewacht en dermate met
steenen beworpen, dat geen ruit heel
bleef! Slechts door met volle kracht te
stoomen gelukte het den machinist zijn
passagier in veiligheid te brengen. Te
Nisch aangekomen, zond de heer Milan
natuuriyk dadelyk een bestraffings bataljon
af, dat met eeu honderdtal arrestanten
terugkeerde.
De tweede aanslag zou er een geweest
zyn in Milan’s slaipkamer, waar een
persoon werd ontdekt in hoogst verdachte
positie, met een dolk en een revolver
gewapend. Het moet een student wezen.
Men legde beslag op hem nog voor de
heer Milan zich ter ruste had begeven.
Dinsdag hebben de Spaansehe en Ameri-
kaansche vredes-onderbandelaars te Parijs
Weer eene byeenkomst gehouden. Als nu
de Spaansehe leden disedssie weigeren
over het afstaan van de Philippjjnen,
worden waarschyniyk de onderhandelingen
afgebroken.
Intusschen reconstrueert Amerika zijn
„Europeesch eskader”, dat, naar men
weet, toen de oorlog nog niet geheel ten
einde was werd uRgerust om desnoods
de Spaansehe havens te gaan bombardeeren.
STATEN-GENERAAL.
ner, vergadering van Dinsdag.
de begrooting van Curtgio M
Suriname, soomede van de Landsdrukkerij, dienst
1899, en een wetsontwerp tot bekrachtiging
van een overeenkomst tot wjjaiging van hei
slotprotocol der R^nvaartakte.
Het bericht van het overleden van Mr. Van
Dolden, lid der Kamer, aal worden beantwoord
met een brief van rouwbeklag.
Na mededeeling van verdere stukken ging
de Kamer in de afdeelingen, tot ondersoek, in
gevolge vroeger besluit, van de Mjjnwet sset
de daarop voorgestelde amendementen.
Tevens is besloten a. s. Dinsdag te 11 uren
in openbare vergadering te behandelen de
Indiaohe begrooting voor 1899 en daarb|j het
ontwerp betreffende den spoorweg naar Ban»
joewange.
-By Koninkiyk besluit Is, met
ingang van 1 December, opnieuw benoemd
tot schoolopziener in het arrondissement
Gouda, Mr. M. M. Schim Van der Loeff
te Gouda.
- Aan het benoodigd kapitaal
voor den aanleg van den tramweg Tiel—
Culemborg komt thans, na bijdrage van
ryks- en provincie-subsidie, nog f 150.000
te kort. Men hoopt dat ontbrekende by
particulieren in aandeelen te verkrijgen.
Weldra zal de concessie-aanvrage gedaan
worden, alsmede die om subsidie van rijk
en provincie.
-Thans zyn de kilometer-
boekjes der Staatsspoorwegen weder geldig
in treinen der H. IJ. Spoorw. My. op
gemeenschappeiyke baanvakken.
De rechtbank te Rotterdam
veroordeelde Dinsdag o.a.: P. W,arbeider
te Nieuwerkerk a/d Usel, wegens het door
schuld doen ontstaan van gevaar voor
het verkeer door stoomvermogen over een
spoorweg, tot 14 dagen gevangenisstraf;
A. Z., 29 jaar, zilversmid te Schoonhoven
wegens mishandeling van een ambtenaar,
tot tien dagen gevangenisstraf.
Dezer dagen, Mynheer de Redacteur,
ben ik een beetje ontstemd geraakt,
en eigeniyk nog meer dan een beetje.
Ik las in „Het Vaderland” van 2 Novem
ber, Eerste Blad, het overzicht van de
„Militaire Litteratuur,” en daarin een
mededeeling omtrent het laatste nummer
van het tijdschrift „De Landsverdediging”.
Was het „Indisch militair tydschrift,”
even te voren vermeld, uitgekomen met
een feestnummer, overvloeiende van warme
huldebetuigingen aan H. M. de Koningin, -
de redacteur van „De Landsverdediging”
had ditmaal goedgevonden, de nieuwste
aflevering te beginnen met een brief aan
de Koningin, om H. M. eens duideiyk te
maken hoe allerellendigst, hoe hopeloos
treurig het naar zyn oordeel met onze
krijgsmacht geschapen staat.
„Het Vaderland” citeert uit dien brief
de volgende woorden:
„Wy zoeken naar de middelen, om ons
vaderland weerbaar te maken, wy mogen
U niet verzwygen, dat naar onze heilige
overtuiging Uw krygsmacht tot op dit
oogenblik niet in staat is, de onafhanke
lijkheid van het Ryk te waarborgen.”
En verder:
„Zonder opperbevelhebber van leger en
vloot, om in Uw naam de verdediging te
leiden; zonder aanvoerder van het leger;
het geheel georganiseerd volgens ver
ouderde en ondeugdeiyke begrippen, of
niet georganiseerd; een vloot in verval;
het personeel ongeoefend in krljgstuchte-
lljken en technischen zin en te zwak voor
zijn taakin al zyn geledingen ontmoedigd
en zonder geestdrift of gloed, sukkelt de
krijgsmacht van Uw Koninkryk als een
uitgeteerde slaperig voort, millioenen op
slorpend zonder nutr.”
't Is nogal wèl, zou ik zeggen.
„Het Vaderland” teekent hierbij aan
„Nu, de een ziet alles in donkerder
tinten dan de ander. Of het evenwel juist
van bijzonderen tact getuigt om onze
achttien jarige Vorstin met zoo’n zwart
gallige schets van ons krygswezen te
begroeten, willen we niet beweren. We
zouden het dan ook niet betreuren,
wanneer des schrijvers vrees in ver
vulling was gegaan wat ons trouwens
niet onwaarschyoiyk voorkomt, „dat deze
hulde-betuiging Uwe Majesteit nimmer
zal bereiken.”
„Ook voelen wy ons gedrongen de hoop
uit te spreken, dat bet weinig vleiend
oordeel van Investigatores” (zoo noemt
zich de redacteur van „De Landsver
dediging”) „over het karakter onzer krijgs
macht onjuist is. Overigens stemmen wij
ten volle in met zy'n wensch, dat het
aan onze Koningin gegeven moge zijn de
verdedigingsmiddelen van ons land op
deugdelijke wijze te regelen.”
Let wel dat deze schrijver zich heel
voorzichtig uitlaat. Hy zegt niet: Wy
zijn beslist van meening, dat Inv. ons
maar wat wys tracht te maken en tegen
beter weten in den pessimist uithangt,
neen, hy voelt zich gedrongen de hoop
uit te spreken, enz. Welke hoop? Men
hoopt op iets dat al of niet komen zal;
ten aanzien van een bestaanden toestand
heeft men niet te hopen, dat is
eenvoudig een quaestie van weten.
En nu doet het er eigeniyk niet veel
toe, of de redacteur van „De Landsver
dediging” den vorm van een waarschijn
lijk niet aan zyn adres komenden brief
aan de Koningin heeft gekozen. In den
constltutioneelen staat zal er geen quaestie
van zyn, na eenige jaren van verder
„sukkelen”, er H. M. de schuld van te
geven dat alles bjj het oude gebleven is;
het zyn de Raadslieden der Kroon, op
wie de verantwoordelijkheid rust, en de
Minister van Oorlog zal den brief stellig
wèl lezen.
In het voorbygaan moet ik eventjes er
op wijzen, hoe bijna onbegrensd in ons
vaderland de vrijheid van drukpers is.
De schrijver, toch denkelijk wel een
officier, moest een Franschman zijn en
dan in zijn vaderland een zoo zwart
Frankrijk. WtelyFis dan toch tegen
over Dreyfus de eerste daad van menschely k-
heid geschied. De Strafkamer van het Hof
van Cassatie heeft bevel gegeven, dat langs
zco snel mogelfiken weg, dus per draad, aan
den veroordeelde zal worden te kennen ge
geven, dat het verzoek om herziening van
zyn proces door het Hof ontvankelyk is
verklaard en dat hy in de gelegenheid zal
worden gesteld mede te deelen wat hy
tot zyne verdediging heeft aan te voeren.
Aanstonds werd van dit besluit kennis ge
geven aan bet Ministerie van Koloniën, dat
zich dadelijk van de opdracht kweet. Geseind
is er dus al en naar alle waarschijnlijkheid
zal men ook de gewone mail naar Guyana,
die eerst 9 December vertrekt, niet af-
wachten om aan Dreyfus de vragen te
doen toekomen waarop hy antwoorden
moet. Een afzonderlyk schip zal daartoe
worden uitgezonden. Misschien vraagt
mevrouw Dreyfus daar wel een plaatsje op I
Het bekend worden der officieuze Havas-
nota, waarmede dit besluit wereldkundig
werd gemaakt, verwekte in de Kamer
levendige ontroering, doch geen biyde.
Aanstonds werd door den afgevaardigde
Lazies eene interpellatie gesteld: „Welke
houding denkt de regeering aan te nemen
tegenover het bevel van het Hof van
Cassatie?” Veel succes had hy daarvan
echter niet, want Minister-President Dupuy
verklaarde dadelyk eene dergelyke inter
pellatie niet te kunnen aanvaarden, als
zynde in stryd met zyne principes. „WJJ
zullen ons richten naar de uitspraken der
HoogeJustitie en haren arbeid bevorderen!”
De Strafkamer van het Hof van Cassatie
heeft nu de vyf oud-Ministers van Oorlog
gehoord.
Van Dvpavaignac’s uitlatingen tegen
over zijn—rienden omtrent het door hem
ondergaan verhoor wordt nog de volgende
karakteristieke zinsnede bekend: „Ik had
ze moeten overtuigen van Dreyfus’ schuld,
maar doe dat eens by hunne voor
ingenomenheid!” Alsof De Cavaignac zelf
niet de verpersoonlykte voor ingenomen-
heid was!
Onder de verder te hooren personen
noemt men ook Esterhazy, namelyk, als
die komen wi). Voorts Generaal Gonse,
Minister-President Dupuy en den oud-
President der Republiek Casimir Périer.
Tot dusverre nog verder weinig nieuws
in de Dreyfusquaestie dus!
Hoezeer echter de behandeling der zaak
de rechters aangrypt, blykt wel het beat
hieruit, dat President Loew, na afloop der
jongste zitting, eene ernstige flauwte had.
Ook heeft hy, in een officieel condoleantie-
achryven aan zyn collega’s, naar aanlei
ding, dezer dagen, van bet overiyden van
een der raadsheeren, het volgende gezegd
„Da dood van onzen ambtgenoot, terwyl
wy bezig zyn met en gedrukt worden
door do droevigste zaak ooit door ons in
behandeling genomen, zou ons byna het
lot doen benyden van hem, die onttrokken
werd aan hetgeen ons beangstigt.”
Dat steekt scherp af by het: „Er be
staat geen Dreyfus-zaak!” onlangs door
den oud Minister-President Méline verkon
digd, in eene redevoering op een der
banketten van landbouw tentoonstellingen,
welke hy tegenwoordig afloopt.
De overste Picquart zit nog steeds ge
vangen. De instructie tegen hem (wegens
de beschuldiging van het gebruik maken
van vervalschte stukken) is afgeloopen en
de rapporteur Tavernier zond zyn rapport
aan den militairen gouverneur van Parys,
den gewezen Minister van Oorlog Zürlinden,
die een dag of drie, vier noodig zal hebben
om daarop eene beslissing te nemen!
De Fransche majoor Marchand is met
kapitein Baratier nu uit Cairo naar
Fashoda vertrokken, maar alleenfljk, weet
men, om het te gaan ontruimen. Hy
liet zich daar natuuriyk niet zeer opgewekt
over uit. Men berekent, dat de expeditie
voor haren terugkeer een half jaar zal
noodig hebben.
De veroordeelende stemmen over Keizer
Wilhelm’s reis naar het Oosten houden
in Engeland nog steeds aan. Zoo heeft de
biaschop van Gibraltar aan de „Grosvenon-
House”-commiasie kennis gegeven, dat
hy er op de volgende vergadering van
de commissie de aandacht op vestigen
zal hoeveel kwaad die reis naar Palestina
aan het philantropisch werk gedaan heeft.
De Hertog van Westminster verklaarde
in een brief aan genoemde commissie,
dat het ten zeerste moet betreurd worden,
dat de Duitsche Keizer gastvryheid heeft
aangenomen van een heerscher, die door
tallooze misdaden zich buiten de bescha
ving heeft geplaatst.
De Duitsche Keizer is al weer flink
op weg naar huis. Vóór 29 November
wil Z. M. weer te Beriyn zyn, want dan
is het Ryksdag-opening. Van bezoeken
aan vreemde Hoven zal dus wel niet
veel komen.
Te Beriyn worden reeds toebereidselen
gemaakt tot eene feestelijke verwelkoming
der reizigers, bestaande in de versiering