OPENING
VOORJAAPS-
SEIZOEN/^
4978397534752975
2475 2250 1975 1678
1976 1675 1275 975
2976 2460 1875 1380
Van Rondom
Twee Brieven
De
Het
FEUILLETON
Mengelwerk.
ARIST1DE BRIAND. t
Da nieuwe
geheet
doorgestikte
cpshande kraag!
De chiaue,
hreede,
geheel doorgestikte
revêrs!
twee rif-
knoop-i!ëth'ng:
geheel doorgestikt
ceintuur met
nikkel-sluiting!
De elegante,
sportieve zak
in groote
variatie
Da flatteuss
ruggarneen'ng
in rijke
afwisseling!
■vergeleken bij 1931-
weer veel langer
model!
HPBSEsr?-*-
doorgestikte,
rijk-gevarieerde
mouwgameeringl
HIEUWC
It MODE
Voeg daarbij nog de prachtige, nieuwe
stoffen, de schitterende, nieuwe tinten
en het zal ook U duidelijk worden, dat
er dit voorjaar een ware omwenteling
in de Mode heeft plaats gevonden I
Geen nood echter onze ongeëven
aarde keuze en ongekend-lage prijzen
stellen U gemakkelijk in staat U weder
om een modernen Mantel of flatteus,
nieuw Mantel-Costuum aan te schaffen!
El.g»nt«, zulv#r woll.n G.org.tt. (m. aang.w.v.n
rug) of Georgetfe Cotelé Manfeli, gahaal gavoard
mar prima Crlpa Maroccaina, m. modarna ravtri
an mouw, mooia coupa an pasvorm, in groot*
variatia van da modarnsta tintan, voor slechfs
Chiqua Mantals van zuivar wollen Bouclé an Af*
galaina - laatsta snufjes I - gahaal gavoard mal
Crlpa Maroccaina of zwara zijda, sportiava mo
dellen in da niauwsta tintan: Cris Paria, Mais, Citroan.
Linda, Tomaat, Smaragd, Vart Arbra, Blau Patou,
Nieuw-bruin an Baiga, voor dan prijs van slachts
Mod«rn. Mant.ls van prima SH.il.nd-itofUn in
diagonaal dauini - prachtig. nouvaautél - gahaal
op zijda gavoard, vlugga, Eng.ljch. modallan,
avanaans in alla niauwa, modarna lintan, ilachta
Flaffause Mantalcostuums van zuivar wollan Caor-
getfe, Charmalaina of Haaranstoffan in rijka kauza
van grijza an bruina sfraap-dassins, ook in Marina
an Zwart, gahaal op zijda, maast mat tras geboord
an mat modarna, gekleurd* sousvastan, v. slachts
EERSTE BLAB.
wetnrsBCAO voor zuid.holland rw utrecht. stitiMmnovmnc» Bourew
VRTJDAB 11 MAART 1881
TWEEDE BLAB.
NIEUWSBLAD VOOR ZUIO-HOU.ANP EN UTRECHT. Sehoonhovuwth» Cour.nt
VRIJOAI 11 MAART 1(B1
door JAN KIJKUIT.
Alweer over branden an spultan.
Van Teun heb ik later gehoord, dat
toen tante mij zag aankomen, ze tegen
Jod had gezegd: „Daar ia Jan. 't Ia toch
een flinke wandelaar." Natuurlijk had
die luie Jod maar zoo wat gebromd dat
't niks was en hij had mij er niets van
verteld.
Ik was namelijk een groote wandeling
gaan maken op een van die winterkoude
dagen Ik was verheugd toen ik, thuis
komende, de kamer heerlijk verwarmd
vond en de thee gereed, zoodat ik on-
middellgk kon aanvallen op tante's ont
haal. Ik moest vertellen van mijn tocht
en zoo verhaalde ik ook dat Ik door
Gouderak gekomen was, waar ik gerust
had en toen een gesprok had gevoerd
over den brand bij J. Kooy, die waar
schijnlijk opzettelijk was veroorzaakt
door twee zwervers uit Krimpen a.d.
IJssel.
„Als je hoort en leest van branden en
van brandspuiten, dan merk je meestal
dat de brandweer gewoonlijk best in orde
is op die dorpen," voegde ik er bij.
„Daar heb je nou bijvoorbeeld die brand
in Gouderak. Al heel kort na het uitbre
ken was de motorspuit er bij
^Vertel me eens," viel Jod in do rede,
„van welke gemeente was die motor-
spuit?"
„Van Berkenwoude," antwoordde ik,
„maar wat doet dat er toe?"
„Dat doet er alles toe," ging Jodocu*
voort," „want het ia hier hetzelfde als ik
al zoo dikwijls gemerkt heb: de brand
weer van enkele gomeenten ia In orde,
maar van vele andere niet. En die doen
er dan ook maar niets aan, omdat zij or
op rekenen dat bij brand de goed geor
ganiseerde brandweer van oen andere ge-
meent# wel hulp zal verleenen. Waren
er nog meer spuiten?"
„Ja, ook die van Ouderkerk ad. IJs
sel!"
Jod lachte: „Zie je wel, allemaal «pui
ten van andere dorpen. En Gouderak
zelf?"
„Gouderak's spuit is ook gekomen,"
bekende ik, „maar dia kwam sis dorde.'
„Dat Is toch wel een beetje raar."
meende tante te kunnen opmerken. „Er
is brand in Gouderak en dau komt eerst
de spuit van Berkenwoude, dan die van
Ouderkerk en tenslotte ook dió van Gou
derak zelf. Ik zou zoggen dat 't anders
om moest sijn."
„Dat is niet 'altijd met zekerheid te
zeggen," zei ik. „De plaats van den brand
kan dichter bij de andere goraoenle lig
gen en bovendien heeft Berkenwoude oen
motorspuit. Ik heb daar ook gehoord dat
de chauffeur of de maohinist van die
spuit altijd waakzaam ls en gerond om
snel te handelen Bij deze branl bijvoor
beeld zou hij, zoodra hem bekend was dat
er brand was, de spuit hebben uitgereden,
zonder eerst te wachten op een order van
den burgemeester."
„Dat komt niet te pas," zei Jod streng
„Waar moet het heen als ieder maar
zou doen wat hem goed lijkt, zonder de
bevelen af te wachten van de verantwoor
delijke personen. Stel je voor: op ten
schip of in een oorlog dat iedereen mnur
deed wat hom noodig voorkomt. Het schip
zou gauw op het strand zitten en de oor
log zou gauw verloren zijn. Neen, als de
burgemeoster de leiding heeft en als da
burgemeester de verantwoordelijks man
is, dan moet de burgemeester ook de be
velen geven."
„Zoo," hernam ik spottend, „zoo, zoo,
meneer Jod spreekt. Als jij dus chauf
feur was van een spuit en je zag voor je
oogen een boerderij in vlammen staan,
zou jij dan kalm naast je spuit blijven
staan wachten tot er een order kwam
van don burgemeester?"
„Neen, dat zou ik niet, ik zou naar
den burgemeester rennen om de orders
te vragen."
„Onderwijl zou de boerderij afbran
den."
„Jullie hebt 't allebei mis," kwam tan
te vertellen. „Ik zal 't je eens zeggen.
De burgemeester is de verantwoordelijke,
persoon, dan moet hij ook zulke voor
schriften geven, dat als er brand is, er
direct en zonder wachten krachtig opge
treden kan worden. Hij moet orders ge
ven dat hij het eerst gewaarschuwd moet
worden, hij moet maatregelen nemen dat
bij brand desnoods voorbereidingen ge
troffen kunnen worden, zoolang hij er
nog niet is."
„Ze hebben me verteld dat de burge
meester van Berkenwoude er net zoo over
denkt als onze neef. Er is nog maar kort
geleden immers in Haastrecht ook zoo
iets gebeurd met de jnotorspuit?" vroeg
tante.
„Ja," zei ik grinnekend, „het schijnt
dat de motorspuiten de burgemeesters
nogal eens voorbij stuiven en volgens Jod
komt zooiets niet te pas. Maar ik vind
dat 't niet te pas komt om een boerderij
of wat ook te laten afbranden alleen
omdat ergens de burgemeester te vast
slaapt of omdat hij sijn boordsnknoopje
nist kan vinden, terwijl d# spuit klaar
staat om wat#r ts geven."
„Ne#n," meende tante, „dat vind ik
ook te erg. Het wordt tijd dat daaraan
eens aandacht wordt gegeven door de
gemeenten onderling. In korten tijd ken
ik nu al drie gevallen, die besproken
zouden moeten worden. In Schoonhoven
lie en ze oen huis naast de grens van de
gemeente afbranden, omdat de brand niet
in de gemeente waa. In Haastrecht kwa
men ze te laat, omdat de voorschriften
bepaalden dat de spuit niet mocht uit
rukken zonder opdracht van den burge
meester. In Giessendam kwam de spuit
te laat, omdat de burgemeester eerst wil
de gaan zien of er wel brand was."
„Dan zijn 't er vier," merkte ik op,
„want in Berkenwoude schijnt nu de or-
der verscherpt te zijn, dat de spuit niet
mag uitrukken zonder bevel van den bur
gemeester."
„Is het heel erg als een spuit uitrijdt,
al zou 't niet beslist noodig zijn?" in
formeerde tante.
„Neen, tante, daar gaat 't niet. om,"
lichtte Jod in. „Het gaat hier om de
hiërarchie."
„Om de wat?'
„Om de hieri
maar zeggen,
ming en afdj
woordelijkhlf
„Ja, ja," -zei Teun zuchtend, „de traps
gewijze opklimming van den brand en de
afdaling van de blusscherij. Afijn, als
dan die hiërarchie van Jod maar ge
red is."
hieraachii
in, van\de
.fdaling v
ffcT"
vroeg tante scherp.
:hie, het gezag zal ik
trapsgewijze opklim-
van rang en verant-
UN SCHIJN-HUWILIJK.
Deze gedachte maakte hem zoo on
rustig, dat hij gespannen op haar terug
komst bleef wachten. Tot zijn verlichting
kwam ze zelf weer.
„Hier is een naald," zei zei. „Ben Ik
erg lang weg gebleven?"
„Ja, ontzettend lang.... ik bedoel.,
nee, natuurlijk niotl" riep hij onhandig
uit.
„U doet hem toch geen pijn?' vroeg
ze angstig.
„Volstrekt niet," stelde hij haar ge
rust. „Hij voelt er niets van."
Met oen handige beweging verwijderde
hij de pijnlijke splinter. Lela nam het dier
op en aaide hem over £ijn kop. De jonge
man koek vol bewondering naar haar.
„Ik ben bang," zei hij tenslotte, „dat
meneer Temple het eTg vervelend vindt,
dat ik hem gestoord heb. Hij was juist
aan het lezen, toen ik binnenkwam."
„Hij is altijd aan het lezen «of aan het
Schrijven; er komt hier nooit iemand."
„Mijn vader ook niet?"
„De markies! Nee, ik gelooft dat ik hem
niet gezien heb, sinds ik een klein meisje
was, en ik woon hier ai zoo lang, als ik
me kan herinneren."
„Maar waarom hoe komt het dan,
dat we elkaar nooit gesproken hebben?"
vroeg hij verbaasd.
„Ik denk dat ik de laatste keer dat u
hier was, op kostschool was, en zelfs
al hadden we In hetzelfde huis gewoond
dan zouden we elkaar toch niet ontmoet
hebben, want de Abbey is In twee deelen
verdoeld. Als u hier niet toevallig van
daag gekomen was, zouden we elkaar
misschien nooit gesproken hebben. Deze
vleugel U voor ons gebouwd «m wtj wo-
INGEZONDEN PAEOEDEELING.
KRISOBAAI
non hier, alsof het ons eigen hult waa.
Hebt u wel eens gehoord van den kloos
tertuin?"
„Neen," gaf hij ten antwoord en keek
door hot raam, dat uitzag op het terras
en do tuinen. Lela volgde zijn blik en
lachte wolluidend.
„Neen, daar zult u hem niet vinden.
Als u het niet weet, kunt u het onmoge
lijk ontdekken! Het is onze tuin net
als de bibliotheek is hij zoo goed als van
ons. Alleen grootvader, de tuinman en
ikzelf komen er in."
„Ik zou hem graag eens zien," riep hij
impulsief uit; toen bloosde hij beschaamd.
„Ik bedoel neemt u mij niet kwalijk
Ze keek hem een oogenblik met een
onschuldigen blik aan. „Werkelijk? Wilt
u dan met mij meegaan? Ik vind het er
heerlijk, maar misschien zult u
veel aan vinden."
„Dolgraag," antwoordde hij gretig.
Ze knikte en maakte eon deur open,
die eveneens achter e«n gordijn verborgen
was. Verbaasd staarde hij naar den vier-;
kanten tuin, zooals men ze wol bij oudew
kloosters aantreft. De vier muren war0*?
bedekt met wingerd en klimrozen!'/ Iiolv
gekleurde bloembedden lagen fangs d#
paden en in het midden van het kloirm
grasveld verhief zich een fontein, «Ja
stond naast hem on keek met kinderidee
verrukking naar zijn verbaasd gezicht!'
„Wat schitterend," riep hij uit. „W^ar
zijn we eigenlijk?"
„Dit hier had u nooit kannen ontflok-
ken; al deze ramen zijn van pnzo kanwrs
„Het is het mooiste plekje vanh hot
heele kasteel!" verklaarde hij entiousi-
aat. H
Ze wierp plotseling een angstig^n blik
op hem. „U zult het toch nietToen
zweeg ze beschaamd.
„Dacht u dat ik het iemand zcu v»»r-
tellsn?" zei hij, onmiddellijk ds oorzaak
vw haar wpit begrijpend „Natuurlijk
door
W. KERREMANS
Mijn arme, good maul
Weerzin zal bij je opkomen als je mijn
schrift ziet. 't Kan niet anders, maar ik
bid je, Adri, doe dien afkeer oven van
je, en loee wat ik schrijven moet. Hoor
mij, 't is maar eenmaal, dat ik je aan mij
zal herinneren.
Het geluk dat ik dacht te vinden toen
ik van je wegging ia nooit glanzend ge
weest. Ik moest 't altijd troebel zien door
ds tranen, die ik om jou schreide. Jij,
Adri, altijd zoo innig good, vergevend,
mot een heerlijke liefd# voor mij, soo.'
warm gelukkig was je met mij en Mientje
hos gruwelijk moet 't voor jou geweest
zijn, toen je ons huis leeg rondt, toen
wij, js vrouw en je kind, weg waren en
je mijn brief las, waarin ik, misschien
nog te koel, mijn barre daad schreef
Ik heb dat in mijne verbeelding vele
malen gezien; jouw thuiskomst en gezien
heb ik ook je zachte, droeve oogen, waar
van ik den treurigen blik soo goed kende.
Nadat Roelof bij ons was gekomen en
ik mijn liefde voor jou langzaam voelde
wegglijden, kon ik wel eens onverdiend
bits tegen je zijn, soms wrevelig je stree
lingen afweren en je ko^fclijke woorden
stug beantwoorden. Dan was 't dat je,
zonder ooit iets te zeggen, me met zoo'n
stil gedragen, verzwegen leed kon aan
zien. Geen verwijt flitste in je oogen,
geen boosheid, geen toorn, geen beleo-
digd zijn vlamde er in, alleen droefheid,
droefheid zonder tranen of kreten. Dat
zachte vragend staren heeft dikwijls nog
me doen weifelen in mijn Hechte hande
lingen. Ik wilde dan niet meer denken
aan dien andere, ik zou je vragen hem
niet meer te ontvangen, je alios beken
nen en terug gaan naar ons lief, blij ge-
lak van vóór Roelof. Maar als je weer
opgewekt en hartelijk van je work kwam
en lachend, grappig met ons sprak, niet
meer dacht aan mijn hatelijk gedrag,
dan vlood de moed om jo te zeggen wat
Koelof voor mij was. Ik durfde je niet
meer zeggen dat ik weken en maanden
al je bedroog, ik verschoof mijn vorkla-
ring en besliste dat 't beter was om Jou
onkundig te laten blijven van mijn ver
dorvenheid en dat ik zelf met Roelof zou
brekjÉn.
Ife deed 't ook. Tweemaal. Toch kwam
hij Speer. De eerste maal dat tk opnieuw
een^eerlijke vrouw wilde worden en aan
Rogjof gezegd had dat ik hom niet inner
bij ons wilde zien, kwam hij 's avonds
nok bij ons. Jij waart thuis, je was zoo
vriendelijk en hartelijk voor hem. tonmle
je Verheugd, dat hij kwam en ook drong
je'fer op aan dat hij meer zou komen On
wetend bracht jij weer onj geluk in ge-
vfar, dat ik gepoogd had te redden. Had
In een wereld vol verwarring,
Vol verbitt'ring en verstarring,
Toen Europa, zwak en moede,
Nog uit duizend wonden bloedde,
Toen de haat nog raasde en tierde
En verdeeldheid hoogtij vierde,
Toen wees hij de wegen aan
Waar Europa langs moest gaan.
Door zijn ideaal gedreven,
Met de vredesvlag geheven,
Wist hij steeds maar voort te stormen
Om de wereld te vervormen
Tot een oord waar rasverschillen
Niet meer d' atmosfeer verkillen;
Hij wist er in voor te gaan
"Om elkander te verstaanl
In zijn streven om te komen
Tot vervulling van zijn droomen
Werd hij menigmaal verstooten
Door zijn eigen landgenootenl
Dikwijls werd hem zelfs verweten
Dat hij Frankrijk ging vergeten,
Zoo kooe hem het Parlement
Niet tot Frankrijk's president!
Maar de menschheid bleef hem prijzen,
Ieder moest hem eer bewzen;
Men noemde hem, niet zonder reden,
„De minister van den vrede".
In dien rang, terecht verworven,
lp de groote man gestorven
En een millioenenschaar
Staat eerbiedig aan zijn ba&r.
ik toqn maar gedurfd wat ikzoo graas
had willen doen en gezegd: noen, Adri,
hij moet nooit meer hier komen
Hij heeft mij dienzelfden avond weer
in zijn macht gekregen. Hij fascinwvrde
me, ik kon me niet losmaken van zijn
bekoring en met iederen ponslug voelde
ik dat ik weor naar jouw verderf ging.
Hij zag dat ik me niel moor verzotte,
zijn lichtende spot-oogen bekeken me
met overwinning en toen hij je voor een
boek even de kamer had uitgesmoesd,
toen kwam hij glimlachend, zonder pas
sie, zonder vrees voor afwering bij me,
kuste me en zei, alsof hij me iets vergaf:
„Toch mijn Mientje, hé?" Jij kwam terug
en dadelijk was Roelof de onverander-
lijk-geestige causeur. Maar ik moest weg.
De tweede maal schreef ik hem, dat ik
de meid gezegd had, dat zij meneer De
Loutere niet meer moest binnen laten als
jij niet thuis waart Twee dagen bleef
hij weg. Vreugde over mijn terugkeer
naar jou en och ja ook verdriet
over de zelf gewilde breuk bruisten nog
door elkaar, toen hij 's middags van den
derden dag voor mij stond.
„Ik ben uit de stad geweest," zei hij
lachend, anders had je me al eerder ge
zien. Ik heb het geheugen van je dienst
bode eens willen beproeven. Ze schijnt
je order slecht te onthouden, Mientje."
Daarna heb ik me laten gaan, zonder
verweor. In alles volgde Ik Roelof's ver
langen en zoo hob ik er eindelijk in toe
gestemd om jou te verlaten. Van mijn
verzet hiertegen, dat Ik te onderdrukken
had, heeft hij nooit iets geweten. Als hij
mij over weggaan uit Weststad sprak,
zat ik maar passief kijkend te luisteren,
weigerde nooit beslist zoo'n misdaad te
gen jou te begaan.
Alleen heb ik wel eens slapjes gezegd:
En Mientje? Zij, ons heerlijk roze-kindje,
hoeft de deur versperd in 't begin. Haar
achterlaten kon ik niet en ik kon ook
niet besluiten te doen wat Roelof me
eiken dag met meer aandrang ried, haar
meenemen en zoo jou van alles berooven,
Jo vrouw en Je kind, die Je belden zoo
oneindig liefhadt, die samen Je frisch,
lief geluk waren en zonder wie je «oudt
zijn een eenzame, beroofde drager van
enkel leed. Ik wilde niet op mijn lieven,
besten man zoo'n zwaar gewicht van wee
doen vallen en ik zegde Roelof toe om
alleen met hem te vluchten. Heel veel
heb ik in dien tijd geleden om jou en
om Mientje. Telkens weer bsn ik beslo
ten geweest niet zoo'n harde egoïste te
zijn, maar dan kwam Roelof met allerlei
sophistsche redeneeringen, dat ik met
jou toch niet meer gelukkig kon zijn, dat
't beter was om twee menschen gelukkig
te doen zijn dan drie rampzalig, en ik
stemde weer toe.
O Adri, ik heb, vóór ik sr toe kwam
om jou zoo onherstelbaar verdriet te
doen, zooveel geledon als jij nadat dit
was gepleegd. Nog op den dag, dat hij
me kwam halen, lag ik snikkend in onze
kleine kamer. Hij zei niets, liet me drin-
ken en voerde me weg. Ik was als een
gevonniste, die voor de executie gehaald
wordt en die zonder tegenstand zijn be
wakers volgt. Maar in de gang rukte ik
ineens los en drong naar de kamer, waar
Mientje sliep. Wat ik toen deed, ge
beurde in kalme waanzin, ik handelde,
ik zag wat ik deed, ik begreep ongeveer
dat ik iets tegen jou misdreef, maar
geen oogenblik dacht ik er aan dat niet
te doen Ik repte me zonder nadenken
over mijn afschuwelijk bedrijf.
Wild heb ik Mientje begrepen, haar
een mantel aangedaan en een mutsje
opgezet, ongewoon ruw en hoekig het
njfet. Ik heb zelf het gevoel, alsof'ik ver
baden grond betreed
„Gaat u eens mee naar du fontein
Hij volgde haar en ze reUen zich op
difi bank, die tegen den Oostelijken muur
sïond, terwijl de honden aan hun voeten
gingen liggen. De bekoring van den tijd
en de omgeving lag ovur hen hulden.
„Leeft u hier altijd zoo?' 'vroeg InJ.
Aeer tot zichzelf dan lot haar.
Ze glimlachte. „Ja, altijd. De cene dag
tcolgt op den andoren, de .«ens maand op
({e andere en behalve, dat de bladeren
groen worden en weer afvullen, vi rnndert
gr niets."
„Voelt u zich gelukkig?" vroeg hij
Jdozend.
„Gelukkig ja, ik voel me volmaakt
gelukkig," antwoordde ze en lachte
zachtjes; het klonk als de echo van de
•fontgln.
Haar lachje gafi hem den moed om
nog een vraag te doen.
„Zou u hetvindt u het goed, als ik
hier eens kom, om naaru" wilde hij
zeggen, maar de vage verwondering in
haar oogen ziende, zei hij: don tuin
te kijken?"
„Natuurlijk," riep ze lachend uit.
„Daar heeft grootvader niets op tegen.
Bovendien.merkte ze op, „het is im
mers onze tuin niet; hij is van den mar
kies, of van u, dat is hetzelfde. Dat had
ik bijna vergetenI"
„Ik wou dat u het vergeten had. Ik
zou het zoo aardig vinden om dozen tuin
als uw bezit te mogen beschouwen en
dat ik zoo nu en dan eens komen mocht'."
„U bent heel vriendelijk! Zeker, ik
geef u mijn toestemming om hier te ko
men', wanneer u wilt, mylordl Is dat niet
aardig van me?"
„Heel aardig," stemde hij gretig toe.
„Maar ik zou graag willen, dat u mij
niet mylord noemde. Dat deed u eerst
ook liet."
Maar
„O, nee, zei ik het eerst niet?
waarom zou ik het niet zeggen?"
„Omdat"hij aarzelde en groef met
zijn hak tusschen de steenen, „omdat het
het eenige woord is, dat leelijk klinkt uit
uw mond."
Ze lachte. „Heel goed, my.... maar
hoe moet ik u dan noemen?"
„Noem meEdgar," wilde hij zeg
gen, toen een zachte stap achter hen klonk
en meener Temple verscheen.
„Lela," klonk het, „heb je Lord Fane
ook gezien?"
Do jongeman sprong onstuimig op, de
honden begonnen te blaffen en de rust
was verstoord.
„Hier ben ik," riep hij.
Meneer Temple keek hem aan en
trachtte zich iets te herinneren.
„O, ja, myord, de markies laat u roe
pen!"
„Mijn vader!" hernam lord Fane, meer
verraat dan verheugd. „Ja, dan moet ik
wel gaan. Gooden morgen," zei hij tot
Lela.
„Iku zult toch niet vergeten, dat
ik hier mag komen, juffrouw Temple?"
„Neen," antwoordde ze eenvoudig.
„Goeden morgen, my
Hij koek haar bijna boos aan, riep de
honden en liep naar de deur.
Lela koek hem poinzend na.
„Gelukkig, dat hij weg isl" mompelde
de oude man. ..Hij zal wel niet spoedig
torug komen. Hij zou van de bibliotheek
een hondenhok makenen van jouw
mooie tuin een een.Ik hoop, dat
we hem niet meer zullen zien."
Lela staarde in het water van de fon
tein en zuchtte, waarom wist ze zelf
niet
HOOFDSTUK IT.
Lord Fane, die het gevoel had alsof
hij pas uit m droom ontwaakt was, Hep
INGEZONDEN MEDEDEELINQ.
Ik hsb ondervonden dat het goed li om een
of twee meel per week dei avondi het ^gelaat
een peer minuten met Purol te meiieeren. waar
na Ik de gewoonte heb de niet In de huid ge*
drongen Purol met een saeht doekje al te vegen.
Dexe eenvoudige behandeling geelt op den duur
aan de huid een bljionder «echte en mooie teint
door de bibliotheek en begaf zich naar
de deur, die toegang gaf tot de vertrek
ken van den markies. Palmer, de butler,
stond hem daar op te wachten.
„En, Palmer, wat is er aan de hand?"
vroeg lord Fane.
„Lord Farintosh verzoekt u, bij hem te
komen."
„O, uitstekend. Wacht hij al lang op
mij?"
„Bijna een half uur mylord."
„Dan zal ik er maar dadelijk heen
gaan. Ik had me eerat willen verkleeden.
Wil je een knecht roepen om de honden
weg te brengen?"
Het laatste onderhoud van lord Fane
jnet zijn vader had drie jaar geleden
plaats gehad en het had tién minuten
geduurd. Edgar, die de warme, onstui
mige natuur van zijn moeder bezat, wist
voel te goed, dat hij den kouden, hoog-
hartigen markies steeds ergerde. Hij
klopte op de met ijzer beslagen deur en
trad, nadat er „binnen" geroepen werd,
in de kamer.
Hier was het even donker als In de bi
bliotheek, maar het vertrek was smaak
vol en rijk gemeubileerd. De markies zat
op een lagen stoel; voor hem stond een
tafoltje, waarop oen karaf met ijswater
en oon schotel biscuits. Hij was onbe-
riapolijk gekleed; toen zijn zoon binnen
kwam, hief hij langzaam het hoofd op,
richtte zijn staalblauwe oogen op hem
en zei op koelen toon:
„Hoe maak je het, Edgar?"
„Goed, dank u; ik hoop dat u hot ook
goed maakt," antwoordde lord Fane, ter
wijl hij een plaat# zocht om te gaan zll-
ten.
„Zoker, dank je. Daar staal oen stoel,"
en hij wees op een fauteuil, die op een
behoorlijken afstand van de zijne stond.
(Wwdl vervolgd.)