OPENING VOORJAAPS- SEIZOEN/^ 4978397534752975 2475 2250 1975 1678 1976 1675 1275 975 2976 2460 1875 1380 Van Rondom Twee Brieven De Het FEUILLETON Mengelwerk. ARIST1DE BRIAND. t Da nieuwe geheet doorgestikte cpshande kraag! De chiaue, hreede, geheel doorgestikte revêrs! twee rif- knoop-i!ëth'ng: geheel doorgestikt ceintuur met nikkel-sluiting! De elegante, sportieve zak in groote variatie Da flatteuss ruggarneen'ng in rijke afwisseling! ■vergeleken bij 1931- weer veel langer model! HPBSEsr?-*- doorgestikte, rijk-gevarieerde mouwgameeringl HIEUWC It MODE Voeg daarbij nog de prachtige, nieuwe stoffen, de schitterende, nieuwe tinten en het zal ook U duidelijk worden, dat er dit voorjaar een ware omwenteling in de Mode heeft plaats gevonden I Geen nood echter onze ongeëven aarde keuze en ongekend-lage prijzen stellen U gemakkelijk in staat U weder om een modernen Mantel of flatteus, nieuw Mantel-Costuum aan te schaffen! El.g»nt«, zulv#r woll.n G.org.tt. (m. aang.w.v.n rug) of Georgetfe Cotelé Manfeli, gahaal gavoard mar prima Crlpa Maroccaina, m. modarna ravtri an mouw, mooia coupa an pasvorm, in groot* variatia van da modarnsta tintan, voor slechfs Chiqua Mantals van zuivar wollen Bouclé an Af* galaina - laatsta snufjes I - gahaal gavoard mal Crlpa Maroccaina of zwara zijda, sportiava mo dellen in da niauwsta tintan: Cris Paria, Mais, Citroan. Linda, Tomaat, Smaragd, Vart Arbra, Blau Patou, Nieuw-bruin an Baiga, voor dan prijs van slachts Mod«rn. Mant.ls van prima SH.il.nd-itofUn in diagonaal dauini - prachtig. nouvaautél - gahaal op zijda gavoard, vlugga, Eng.ljch. modallan, avanaans in alla niauwa, modarna lintan, ilachta Flaffause Mantalcostuums van zuivar wollan Caor- getfe, Charmalaina of Haaranstoffan in rijka kauza van grijza an bruina sfraap-dassins, ook in Marina an Zwart, gahaal op zijda, maast mat tras geboord an mat modarna, gekleurd* sousvastan, v. slachts EERSTE BLAB. wetnrsBCAO voor zuid.holland rw utrecht. stitiMmnovmnc» Bourew VRTJDAB 11 MAART 1881 TWEEDE BLAB. NIEUWSBLAD VOOR ZUIO-HOU.ANP EN UTRECHT. Sehoonhovuwth» Cour.nt VRIJOAI 11 MAART 1(B1 door JAN KIJKUIT. Alweer over branden an spultan. Van Teun heb ik later gehoord, dat toen tante mij zag aankomen, ze tegen Jod had gezegd: „Daar ia Jan. 't Ia toch een flinke wandelaar." Natuurlijk had die luie Jod maar zoo wat gebromd dat 't niks was en hij had mij er niets van verteld. Ik was namelijk een groote wandeling gaan maken op een van die winterkoude dagen Ik was verheugd toen ik, thuis komende, de kamer heerlijk verwarmd vond en de thee gereed, zoodat ik on- middellgk kon aanvallen op tante's ont haal. Ik moest vertellen van mijn tocht en zoo verhaalde ik ook dat Ik door Gouderak gekomen was, waar ik gerust had en toen een gesprok had gevoerd over den brand bij J. Kooy, die waar schijnlijk opzettelijk was veroorzaakt door twee zwervers uit Krimpen a.d. IJssel. „Als je hoort en leest van branden en van brandspuiten, dan merk je meestal dat de brandweer gewoonlijk best in orde is op die dorpen," voegde ik er bij. „Daar heb je nou bijvoorbeeld die brand in Gouderak. Al heel kort na het uitbre ken was de motorspuit er bij ^Vertel me eens," viel Jod in do rede, „van welke gemeente was die motor- spuit?" „Van Berkenwoude," antwoordde ik, „maar wat doet dat er toe?" „Dat doet er alles toe," ging Jodocu* voort," „want het ia hier hetzelfde als ik al zoo dikwijls gemerkt heb: de brand weer van enkele gomeenten ia In orde, maar van vele andere niet. En die doen er dan ook maar niets aan, omdat zij or op rekenen dat bij brand de goed geor ganiseerde brandweer van oen andere ge- meent# wel hulp zal verleenen. Waren er nog meer spuiten?" „Ja, ook die van Ouderkerk ad. IJs sel!" Jod lachte: „Zie je wel, allemaal «pui ten van andere dorpen. En Gouderak zelf?" „Gouderak's spuit is ook gekomen," bekende ik, „maar dia kwam sis dorde.' „Dat Is toch wel een beetje raar." meende tante te kunnen opmerken. „Er is brand in Gouderak en dau komt eerst de spuit van Berkenwoude, dan die van Ouderkerk en tenslotte ook dió van Gou derak zelf. Ik zou zoggen dat 't anders om moest sijn." „Dat is niet 'altijd met zekerheid te zeggen," zei ik. „De plaats van den brand kan dichter bij de andere goraoenle lig gen en bovendien heeft Berkenwoude oen motorspuit. Ik heb daar ook gehoord dat de chauffeur of de maohinist van die spuit altijd waakzaam ls en gerond om snel te handelen Bij deze branl bijvoor beeld zou hij, zoodra hem bekend was dat er brand was, de spuit hebben uitgereden, zonder eerst te wachten op een order van den burgemeester." „Dat komt niet te pas," zei Jod streng „Waar moet het heen als ieder maar zou doen wat hem goed lijkt, zonder de bevelen af te wachten van de verantwoor delijke personen. Stel je voor: op ten schip of in een oorlog dat iedereen mnur deed wat hom noodig voorkomt. Het schip zou gauw op het strand zitten en de oor log zou gauw verloren zijn. Neen, als de burgemeoster de leiding heeft en als da burgemeester de verantwoordelijks man is, dan moet de burgemeester ook de be velen geven." „Zoo," hernam ik spottend, „zoo, zoo, meneer Jod spreekt. Als jij dus chauf feur was van een spuit en je zag voor je oogen een boerderij in vlammen staan, zou jij dan kalm naast je spuit blijven staan wachten tot er een order kwam van don burgemeester?" „Neen, dat zou ik niet, ik zou naar den burgemeester rennen om de orders te vragen." „Onderwijl zou de boerderij afbran den." „Jullie hebt 't allebei mis," kwam tan te vertellen. „Ik zal 't je eens zeggen. De burgemeester is de verantwoordelijke, persoon, dan moet hij ook zulke voor schriften geven, dat als er brand is, er direct en zonder wachten krachtig opge treden kan worden. Hij moet orders ge ven dat hij het eerst gewaarschuwd moet worden, hij moet maatregelen nemen dat bij brand desnoods voorbereidingen ge troffen kunnen worden, zoolang hij er nog niet is." „Ze hebben me verteld dat de burge meester van Berkenwoude er net zoo over denkt als onze neef. Er is nog maar kort geleden immers in Haastrecht ook zoo iets gebeurd met de jnotorspuit?" vroeg tante. „Ja," zei ik grinnekend, „het schijnt dat de motorspuiten de burgemeesters nogal eens voorbij stuiven en volgens Jod komt zooiets niet te pas. Maar ik vind dat 't niet te pas komt om een boerderij of wat ook te laten afbranden alleen omdat ergens de burgemeester te vast slaapt of omdat hij sijn boordsnknoopje nist kan vinden, terwijl d# spuit klaar staat om wat#r ts geven." „Ne#n," meende tante, „dat vind ik ook te erg. Het wordt tijd dat daaraan eens aandacht wordt gegeven door de gemeenten onderling. In korten tijd ken ik nu al drie gevallen, die besproken zouden moeten worden. In Schoonhoven lie en ze oen huis naast de grens van de gemeente afbranden, omdat de brand niet in de gemeente waa. In Haastrecht kwa men ze te laat, omdat de voorschriften bepaalden dat de spuit niet mocht uit rukken zonder opdracht van den burge meester. In Giessendam kwam de spuit te laat, omdat de burgemeester eerst wil de gaan zien of er wel brand was." „Dan zijn 't er vier," merkte ik op, „want in Berkenwoude schijnt nu de or- der verscherpt te zijn, dat de spuit niet mag uitrukken zonder bevel van den bur gemeester." „Is het heel erg als een spuit uitrijdt, al zou 't niet beslist noodig zijn?" in formeerde tante. „Neen, tante, daar gaat 't niet. om," lichtte Jod in. „Het gaat hier om de hiërarchie." „Om de wat?' „Om de hieri maar zeggen, ming en afdj woordelijkhlf „Ja, ja," -zei Teun zuchtend, „de traps gewijze opklimming van den brand en de afdaling van de blusscherij. Afijn, als dan die hiërarchie van Jod maar ge red is." hieraachii in, van\de .fdaling v ffcT" vroeg tante scherp. :hie, het gezag zal ik trapsgewijze opklim- van rang en verant- UN SCHIJN-HUWILIJK. Deze gedachte maakte hem zoo on rustig, dat hij gespannen op haar terug komst bleef wachten. Tot zijn verlichting kwam ze zelf weer. „Hier is een naald," zei zei. „Ben Ik erg lang weg gebleven?" „Ja, ontzettend lang.... ik bedoel., nee, natuurlijk niotl" riep hij onhandig uit. „U doet hem toch geen pijn?' vroeg ze angstig. „Volstrekt niet," stelde hij haar ge rust. „Hij voelt er niets van." Met oen handige beweging verwijderde hij de pijnlijke splinter. Lela nam het dier op en aaide hem over £ijn kop. De jonge man koek vol bewondering naar haar. „Ik ben bang," zei hij tenslotte, „dat meneer Temple het eTg vervelend vindt, dat ik hem gestoord heb. Hij was juist aan het lezen, toen ik binnenkwam." „Hij is altijd aan het lezen «of aan het Schrijven; er komt hier nooit iemand." „Mijn vader ook niet?" „De markies! Nee, ik gelooft dat ik hem niet gezien heb, sinds ik een klein meisje was, en ik woon hier ai zoo lang, als ik me kan herinneren." „Maar waarom hoe komt het dan, dat we elkaar nooit gesproken hebben?" vroeg hij verbaasd. „Ik denk dat ik de laatste keer dat u hier was, op kostschool was, en zelfs al hadden we In hetzelfde huis gewoond dan zouden we elkaar toch niet ontmoet hebben, want de Abbey is In twee deelen verdoeld. Als u hier niet toevallig van daag gekomen was, zouden we elkaar misschien nooit gesproken hebben. Deze vleugel U voor ons gebouwd «m wtj wo- INGEZONDEN PAEOEDEELING. KRISOBAAI non hier, alsof het ons eigen hult waa. Hebt u wel eens gehoord van den kloos tertuin?" „Neen," gaf hij ten antwoord en keek door hot raam, dat uitzag op het terras en do tuinen. Lela volgde zijn blik en lachte wolluidend. „Neen, daar zult u hem niet vinden. Als u het niet weet, kunt u het onmoge lijk ontdekken! Het is onze tuin net als de bibliotheek is hij zoo goed als van ons. Alleen grootvader, de tuinman en ikzelf komen er in." „Ik zou hem graag eens zien," riep hij impulsief uit; toen bloosde hij beschaamd. „Ik bedoel neemt u mij niet kwalijk Ze keek hem een oogenblik met een onschuldigen blik aan. „Werkelijk? Wilt u dan met mij meegaan? Ik vind het er heerlijk, maar misschien zult u veel aan vinden." „Dolgraag," antwoordde hij gretig. Ze knikte en maakte eon deur open, die eveneens achter e«n gordijn verborgen was. Verbaasd staarde hij naar den vier-; kanten tuin, zooals men ze wol bij oudew kloosters aantreft. De vier muren war0*? bedekt met wingerd en klimrozen!'/ Iiolv gekleurde bloembedden lagen fangs d# paden en in het midden van het kloirm grasveld verhief zich een fontein, «Ja stond naast hem on keek met kinderidee verrukking naar zijn verbaasd gezicht!' „Wat schitterend," riep hij uit. „W^ar zijn we eigenlijk?" „Dit hier had u nooit kannen ontflok- ken; al deze ramen zijn van pnzo kanwrs „Het is het mooiste plekje vanh hot heele kasteel!" verklaarde hij entiousi- aat. H Ze wierp plotseling een angstig^n blik op hem. „U zult het toch nietToen zweeg ze beschaamd. „Dacht u dat ik het iemand zcu v»»r- tellsn?" zei hij, onmiddellijk ds oorzaak vw haar wpit begrijpend „Natuurlijk door W. KERREMANS Mijn arme, good maul Weerzin zal bij je opkomen als je mijn schrift ziet. 't Kan niet anders, maar ik bid je, Adri, doe dien afkeer oven van je, en loee wat ik schrijven moet. Hoor mij, 't is maar eenmaal, dat ik je aan mij zal herinneren. Het geluk dat ik dacht te vinden toen ik van je wegging ia nooit glanzend ge weest. Ik moest 't altijd troebel zien door ds tranen, die ik om jou schreide. Jij, Adri, altijd zoo innig good, vergevend, mot een heerlijke liefd# voor mij, soo.' warm gelukkig was je met mij en Mientje hos gruwelijk moet 't voor jou geweest zijn, toen je ons huis leeg rondt, toen wij, js vrouw en je kind, weg waren en je mijn brief las, waarin ik, misschien nog te koel, mijn barre daad schreef Ik heb dat in mijne verbeelding vele malen gezien; jouw thuiskomst en gezien heb ik ook je zachte, droeve oogen, waar van ik den treurigen blik soo goed kende. Nadat Roelof bij ons was gekomen en ik mijn liefde voor jou langzaam voelde wegglijden, kon ik wel eens onverdiend bits tegen je zijn, soms wrevelig je stree lingen afweren en je ko^fclijke woorden stug beantwoorden. Dan was 't dat je, zonder ooit iets te zeggen, me met zoo'n stil gedragen, verzwegen leed kon aan zien. Geen verwijt flitste in je oogen, geen boosheid, geen toorn, geen beleo- digd zijn vlamde er in, alleen droefheid, droefheid zonder tranen of kreten. Dat zachte vragend staren heeft dikwijls nog me doen weifelen in mijn Hechte hande lingen. Ik wilde dan niet meer denken aan dien andere, ik zou je vragen hem niet meer te ontvangen, je alios beken nen en terug gaan naar ons lief, blij ge- lak van vóór Roelof. Maar als je weer opgewekt en hartelijk van je work kwam en lachend, grappig met ons sprak, niet meer dacht aan mijn hatelijk gedrag, dan vlood de moed om jo te zeggen wat Koelof voor mij was. Ik durfde je niet meer zeggen dat ik weken en maanden al je bedroog, ik verschoof mijn vorkla- ring en besliste dat 't beter was om Jou onkundig te laten blijven van mijn ver dorvenheid en dat ik zelf met Roelof zou brekjÉn. Ife deed 't ook. Tweemaal. Toch kwam hij Speer. De eerste maal dat tk opnieuw een^eerlijke vrouw wilde worden en aan Rogjof gezegd had dat ik hom niet inner bij ons wilde zien, kwam hij 's avonds nok bij ons. Jij waart thuis, je was zoo vriendelijk en hartelijk voor hem. tonmle je Verheugd, dat hij kwam en ook drong je'fer op aan dat hij meer zou komen On wetend bracht jij weer onj geluk in ge- vfar, dat ik gepoogd had te redden. Had In een wereld vol verwarring, Vol verbitt'ring en verstarring, Toen Europa, zwak en moede, Nog uit duizend wonden bloedde, Toen de haat nog raasde en tierde En verdeeldheid hoogtij vierde, Toen wees hij de wegen aan Waar Europa langs moest gaan. Door zijn ideaal gedreven, Met de vredesvlag geheven, Wist hij steeds maar voort te stormen Om de wereld te vervormen Tot een oord waar rasverschillen Niet meer d' atmosfeer verkillen; Hij wist er in voor te gaan "Om elkander te verstaanl In zijn streven om te komen Tot vervulling van zijn droomen Werd hij menigmaal verstooten Door zijn eigen landgenootenl Dikwijls werd hem zelfs verweten Dat hij Frankrijk ging vergeten, Zoo kooe hem het Parlement Niet tot Frankrijk's president! Maar de menschheid bleef hem prijzen, Ieder moest hem eer bewzen; Men noemde hem, niet zonder reden, „De minister van den vrede". In dien rang, terecht verworven, lp de groote man gestorven En een millioenenschaar Staat eerbiedig aan zijn ba&r. ik toqn maar gedurfd wat ikzoo graas had willen doen en gezegd: noen, Adri, hij moet nooit meer hier komen Hij heeft mij dienzelfden avond weer in zijn macht gekregen. Hij fascinwvrde me, ik kon me niet losmaken van zijn bekoring en met iederen ponslug voelde ik dat ik weor naar jouw verderf ging. Hij zag dat ik me niel moor verzotte, zijn lichtende spot-oogen bekeken me met overwinning en toen hij je voor een boek even de kamer had uitgesmoesd, toen kwam hij glimlachend, zonder pas sie, zonder vrees voor afwering bij me, kuste me en zei, alsof hij me iets vergaf: „Toch mijn Mientje, hé?" Jij kwam terug en dadelijk was Roelof de onverander- lijk-geestige causeur. Maar ik moest weg. De tweede maal schreef ik hem, dat ik de meid gezegd had, dat zij meneer De Loutere niet meer moest binnen laten als jij niet thuis waart Twee dagen bleef hij weg. Vreugde over mijn terugkeer naar jou en och ja ook verdriet over de zelf gewilde breuk bruisten nog door elkaar, toen hij 's middags van den derden dag voor mij stond. „Ik ben uit de stad geweest," zei hij lachend, anders had je me al eerder ge zien. Ik heb het geheugen van je dienst bode eens willen beproeven. Ze schijnt je order slecht te onthouden, Mientje." Daarna heb ik me laten gaan, zonder verweor. In alles volgde Ik Roelof's ver langen en zoo hob ik er eindelijk in toe gestemd om jou te verlaten. Van mijn verzet hiertegen, dat Ik te onderdrukken had, heeft hij nooit iets geweten. Als hij mij over weggaan uit Weststad sprak, zat ik maar passief kijkend te luisteren, weigerde nooit beslist zoo'n misdaad te gen jou te begaan. Alleen heb ik wel eens slapjes gezegd: En Mientje? Zij, ons heerlijk roze-kindje, hoeft de deur versperd in 't begin. Haar achterlaten kon ik niet en ik kon ook niet besluiten te doen wat Roelof me eiken dag met meer aandrang ried, haar meenemen en zoo jou van alles berooven, Jo vrouw en Je kind, die Je belden zoo oneindig liefhadt, die samen Je frisch, lief geluk waren en zonder wie je «oudt zijn een eenzame, beroofde drager van enkel leed. Ik wilde niet op mijn lieven, besten man zoo'n zwaar gewicht van wee doen vallen en ik zegde Roelof toe om alleen met hem te vluchten. Heel veel heb ik in dien tijd geleden om jou en om Mientje. Telkens weer bsn ik beslo ten geweest niet zoo'n harde egoïste te zijn, maar dan kwam Roelof met allerlei sophistsche redeneeringen, dat ik met jou toch niet meer gelukkig kon zijn, dat 't beter was om twee menschen gelukkig te doen zijn dan drie rampzalig, en ik stemde weer toe. O Adri, ik heb, vóór ik sr toe kwam om jou zoo onherstelbaar verdriet te doen, zooveel geledon als jij nadat dit was gepleegd. Nog op den dag, dat hij me kwam halen, lag ik snikkend in onze kleine kamer. Hij zei niets, liet me drin- ken en voerde me weg. Ik was als een gevonniste, die voor de executie gehaald wordt en die zonder tegenstand zijn be wakers volgt. Maar in de gang rukte ik ineens los en drong naar de kamer, waar Mientje sliep. Wat ik toen deed, ge beurde in kalme waanzin, ik handelde, ik zag wat ik deed, ik begreep ongeveer dat ik iets tegen jou misdreef, maar geen oogenblik dacht ik er aan dat niet te doen Ik repte me zonder nadenken over mijn afschuwelijk bedrijf. Wild heb ik Mientje begrepen, haar een mantel aangedaan en een mutsje opgezet, ongewoon ruw en hoekig het njfet. Ik heb zelf het gevoel, alsof'ik ver baden grond betreed „Gaat u eens mee naar du fontein Hij volgde haar en ze reUen zich op difi bank, die tegen den Oostelijken muur sïond, terwijl de honden aan hun voeten gingen liggen. De bekoring van den tijd en de omgeving lag ovur hen hulden. „Leeft u hier altijd zoo?' 'vroeg InJ. Aeer tot zichzelf dan lot haar. Ze glimlachte. „Ja, altijd. De cene dag tcolgt op den andoren, de .«ens maand op ({e andere en behalve, dat de bladeren groen worden en weer afvullen, vi rnndert gr niets." „Voelt u zich gelukkig?" vroeg hij Jdozend. „Gelukkig ja, ik voel me volmaakt gelukkig," antwoordde ze en lachte zachtjes; het klonk als de echo van de •fontgln. Haar lachje gafi hem den moed om nog een vraag te doen. „Zou u hetvindt u het goed, als ik hier eens kom, om naaru" wilde hij zeggen, maar de vage verwondering in haar oogen ziende, zei hij: don tuin te kijken?" „Natuurlijk," riep ze lachend uit. „Daar heeft grootvader niets op tegen. Bovendien.merkte ze op, „het is im mers onze tuin niet; hij is van den mar kies, of van u, dat is hetzelfde. Dat had ik bijna vergetenI" „Ik wou dat u het vergeten had. Ik zou het zoo aardig vinden om dozen tuin als uw bezit te mogen beschouwen en dat ik zoo nu en dan eens komen mocht'." „U bent heel vriendelijk! Zeker, ik geef u mijn toestemming om hier te ko men', wanneer u wilt, mylordl Is dat niet aardig van me?" „Heel aardig," stemde hij gretig toe. „Maar ik zou graag willen, dat u mij niet mylord noemde. Dat deed u eerst ook liet." Maar „O, nee, zei ik het eerst niet? waarom zou ik het niet zeggen?" „Omdat"hij aarzelde en groef met zijn hak tusschen de steenen, „omdat het het eenige woord is, dat leelijk klinkt uit uw mond." Ze lachte. „Heel goed, my.... maar hoe moet ik u dan noemen?" „Noem meEdgar," wilde hij zeg gen, toen een zachte stap achter hen klonk en meener Temple verscheen. „Lela," klonk het, „heb je Lord Fane ook gezien?" Do jongeman sprong onstuimig op, de honden begonnen te blaffen en de rust was verstoord. „Hier ben ik," riep hij. Meneer Temple keek hem aan en trachtte zich iets te herinneren. „O, ja, myord, de markies laat u roe pen!" „Mijn vader!" hernam lord Fane, meer verraat dan verheugd. „Ja, dan moet ik wel gaan. Gooden morgen," zei hij tot Lela. „Iku zult toch niet vergeten, dat ik hier mag komen, juffrouw Temple?" „Neen," antwoordde ze eenvoudig. „Goeden morgen, my Hij koek haar bijna boos aan, riep de honden en liep naar de deur. Lela koek hem poinzend na. „Gelukkig, dat hij weg isl" mompelde de oude man. ..Hij zal wel niet spoedig torug komen. Hij zou van de bibliotheek een hondenhok makenen van jouw mooie tuin een een.Ik hoop, dat we hem niet meer zullen zien." Lela staarde in het water van de fon tein en zuchtte, waarom wist ze zelf niet HOOFDSTUK IT. Lord Fane, die het gevoel had alsof hij pas uit m droom ontwaakt was, Hep INGEZONDEN MEDEDEELINQ. Ik hsb ondervonden dat het goed li om een of twee meel per week dei avondi het ^gelaat een peer minuten met Purol te meiieeren. waar na Ik de gewoonte heb de niet In de huid ge* drongen Purol met een saeht doekje al te vegen. Dexe eenvoudige behandeling geelt op den duur aan de huid een bljionder «echte en mooie teint door de bibliotheek en begaf zich naar de deur, die toegang gaf tot de vertrek ken van den markies. Palmer, de butler, stond hem daar op te wachten. „En, Palmer, wat is er aan de hand?" vroeg lord Fane. „Lord Farintosh verzoekt u, bij hem te komen." „O, uitstekend. Wacht hij al lang op mij?" „Bijna een half uur mylord." „Dan zal ik er maar dadelijk heen gaan. Ik had me eerat willen verkleeden. Wil je een knecht roepen om de honden weg te brengen?" Het laatste onderhoud van lord Fane jnet zijn vader had drie jaar geleden plaats gehad en het had tién minuten geduurd. Edgar, die de warme, onstui mige natuur van zijn moeder bezat, wist voel te goed, dat hij den kouden, hoog- hartigen markies steeds ergerde. Hij klopte op de met ijzer beslagen deur en trad, nadat er „binnen" geroepen werd, in de kamer. Hier was het even donker als In de bi bliotheek, maar het vertrek was smaak vol en rijk gemeubileerd. De markies zat op een lagen stoel; voor hem stond een tafoltje, waarop oen karaf met ijswater en oon schotel biscuits. Hij was onbe- riapolijk gekleed; toen zijn zoon binnen kwam, hief hij langzaam het hoofd op, richtte zijn staalblauwe oogen op hem en zei op koelen toon: „Hoe maak je het, Edgar?" „Goed, dank u; ik hoop dat u hot ook goed maakt," antwoordde lord Fane, ter wijl hij een plaat# zocht om te gaan zll- ten. „Zoker, dank je. Daar staal oen stoel," en hij wees op een fauteuil, die op een behoorlijken afstand van de zijne stond. (Wwdl vervolgd.)

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1932 | | pagina 3