<zDaar hoorde hij de Engelen zingen ■Qngelóe ^Cerótn acht in de oorlog Als zachte vlokjes watten daalden glinste rend in het gele licht der straatlantaarns de sneeuwkristallen naar de aarde, zich stape lend en voegend tot een blauwwitte vacht, die in zijn glanzende warmte de aarde tracht te te beschermen tegen de vorst der jaarge tijden, die met zijn Uzige adem al wat leeft doet verstarren. Ongerept lag daar het tapijt, dekkend al het vuil en stof van de stille straat. Hoe lang zou deze schoonheid duren? In de verte naderde een lichtje. Het jen gelende gepiep van een met sneeuw worste lende dynamo verbrak de stilte. Een fietser repte zich naar de koesterende warmte van de gezellige huiskamer, waar familieleden wachtten op de laatkomer. Want het was kerstavond Een slingerende voor in het blan ke kleed bleef achter. Moeder natuur deed baar uiterste best de schending van haar schoonheid te herstellen en ontelbare zachte donsjes vulden de groef, totdat dè oude toe stand was hersteld. Langs de donkere gevels, diep in zijn kraag weggedoken, liep met korte passen een oude man. Met de rug van zijn hand veegde hij t vocht van zijn gelaat. Zachtjes mompelend begaf hij zich naar zijn woning. Krakend zwaaide de deur van het huisje open. De oude stampte de sneeuw van zijn schoenen en stommelde de trap op naar het kleine kamer tje. dat gemeubileerd met wat wrak huis raad en een vaal behangetje op de muur zijn domein uitmaakte. Hij knipte het licht aan en viel met een zware zucht in een gammele stoel neer. Dat slenteren langs de weg was ook niets, bekende hij zichzelf. Maar wat moest je dan doen! Hij wist "het niet. Het was kerstavond. maar wat sou dat. Voor hem was ze eender als iedere andere avond. Het maakte geen verschil. Ledigheid, eenzaamheid, dat waren zijn gezellen. Geen mens was er op de hele wereld, die zich om hem bekommerde. Hij een oude afgeleefde man» die zijn leven wel gehad had. De men sen hadden/zich van hem afgekeerd, want hQ deugde niet Men mijdde hem als de pest die oude. Moedeloos voor zich starend gleed zijn leven aan hem voorbij. Op zesjarige leeftijd werd hij weea. Zijn vader en moeder had hij amper gekend. Kr was geen familie die zich tot zijn lot aantrok. Misschien had hij geen verwanten. Hij kwam in een weeshuis, waar de vader regeerde met de plak. Een ijzeren opvoeding was zijn deel. Eenmaal oud genoeg om op eigen benen te kunnen staan, braken alle opgekropte gevoe- lcns zich baan. Een wild leven volgde. waar- In de hoofdtonen waren de drank en de vrou wen. Toch was er één geweest, die hem had kunnen temmen. Louise, een knappe jonge vrouw was het. die van hem een fatsoenlijk mens wist te maken. Plotseling had zijn leven een andere wending genomen Het had inhoud gekregen. Dol gelukkig was hij met haar ge weest Hü had een afgod van haar gemaakt. Zij kreeg alles van hem gedaan. Geen drup pel drank raakte hij meer aan sinds hij ge trouwd was. Slechte vrienden gingen aan de kant. Zijn vrouw schonk hem twee zonen. Toen het derde kind. een dochtertje werd geboren, betaalde zij dit met haar leven. Het had hem toegeschenen, alsof hij waanzinnig werd. Het leven, zijn leven, leek hem waardeloos, slechts de kinderen hadden hem weerhouden van een dwaze daad. Zelfs het dochtertje, dat zo duur gekocht was. mocht hij niet lang-trehouden Ns enke le maanden overleed het reeds. Dit was de tweede harde klap. die hij kreeg te incasse ren. Maar ook hier kwam hij overheen. Hard had hij gewerkt, om te vergeten en zUn jongens groot te kunnen brengen. Dag en nacht ha£ hij gezwoegd om ze een goede op voeding te kunnen geven, een betere dan hij telf had gehad. Trots was hij op ze, zijn Jon gens. Maar het lot wilde anders. Op veertienjarige leeftijd werd de oudste ziek De dokter wilde het niet zeggen, maar hij had het wel geweten, de tering was het dte zijn lieveling naar het graf had gesleept Jaren had het kind geleden, geleden in het wityzeren ledikant in een zonloze kamer van een huisje in een volksstraat. Toen was de dag gekomen, de kille Octoberdag, dat de zeis door de kamer met het witte ledikantje was gegaan. Dat was de dag geweest, dat hy sUn leven had veranderd. De geestelijke, die ge komen was om hem te troosten, had hy de daur gewezen. De dagen van weleer waren tCTÜggekeerd. Zijn zuurverdiende geld was in de lade van de kastelein verdwenen en gere geld had hg in kennelijke staat verkeerd, zo als zU het op het bureau noemden. Zijn jongste zoon, een stille jongen, had zich van hem afgekeerd en was reeds vroeg uit huis gegaan. Nooit had hy meer iets van hem vernomem Dit was de nekslag geweest. Hij walgde als hy terugdacht aan die tijd en dat leven. Nu was hij oud en deed wat kalmpjes aan, maar door het vroegere was hy eenzaam. Hy leefde van de steun van sociale zaken en was blij. dat hy kon leven. Zo ontwaakte hy uit zijn herinneringsdroom. Ja. daar zat hij nu. Het was kerstavond. Zo- meteen zouden de klokken gaan lulden en de komst verkondigen van de zoon. Welke zoon? Hij lachtte eroni. Niet de zUne. want die was door de tering weggehaald Geloof, berusten? Allemaal waanzin! Kerk? Goed voor mensen die het naar de vleze ging. Als srme slam pamper had je er toch niets aan. Alleen maar mooie woorden, maar had je daar je vrouw en je zoon mee terug. Neen. die waren weg en bleven weg. Geloof en kerk een doekje voor het-bloeden. Hy keek naar buiten, waar nog sieeds de sneeuwvlokken daalden Staande aan het raam kwam over hem de verwachting der natuur. Wat was het toch, dat onbestemde gevoel van binnen? Het maakte hem week. zijn ogen brandden. Weg van het raam! dacht hij. maar gefacineerd bleef hij staan, hy kon niet weg. Die sneeuw, die dwarrelende vlokken, dat gele licht, wat moest het van henrtf In de verte luidden klokken. Hun zang golf de over de daken naar hem toe. Het was of de glinsterende sneeuwkristallen op de kol kende klanken naar de aarde zweefden Uit dit conglomeraat van tonen klonk het Kerst mis. Kerstmis, Kerstmis. Hoe lang hij daar gestaan had wist hij niet meer Het leek maar even. maar toen hij ont waakte uit zijn gepeins, zwegen de klokken en dwarrelden er geen vlokken meer uit de loodgrijze lucht Als versuft liep hij de kamer uit en de trap af. Automatisch trok hij de deur achter zich dich en liep. Waarheen? Straat in straat uit Hij wist het zelf niet. Oh. wat was het koud! Hy huiverde in zijn dunne overjas. Wat be zielde hem toch. waar wilde hy heen? Werktuigelijk liep hij de openstaande deur van een groot gebouw binnen. Daar brandde licht daar was het warm. Toen hy door het portaal liep, straalde een heerlijk gevoel door hem heen. Hier was het goed. Door de grote deüren trad hy binnen. Wat was dat nu? Hy was in een kerk' Wat bezielde hem? Hy wil de schamper lachen, zoals hij dat gewend was sis hij over geloof, kerk of zo dacht of sprak, maar het wilde niet. De kerk was leeg. Hol klonken zijn stappen op de plavuizen, toen hij slch naar de achterste bank begaf. Hier teeg hij in neer en liet de weldadige stilte over alch komen. Hij zwolg de sfeer op en voelde slch thuM Kou Intense gloed verwarmde styn lichaam 5 kt staarde de banden onbewust gevouwen, ■aar zonnige verten, daar waar bet goad was fta syn. .Louise", fluisterde hy en haar lachend ge- Ktefat verscheen voor hem. Zij wenkte. .Kom, kom" Hy strekte da handen naar haar uit .lieveling, lk kom", snikte hy en trachtte op te staan van de houten bank Er was niemand ea toch speelde het orgel. Een hemels koor vaa engelenstemmen vulde de gewijde ruimte. Steeds verder van hem af was Louise's lachen de gelaat Angstig strekte hy de armen uit Lmdae wacht, wacht dan toch! Plotseling stond 41 naast ham ea vette afln hand. „Kom mijn Jongen, wty gaan naar da kinderen", glim lachte z|j. Door baar geleid hap hy sen lange, Mage weg naar hat Mcht Sneeuwvlokken dwarrelden neer an veranderden ia engelen. XJJ zongen een hamels lied van da Zoon, die kwam op aarde. Zo vond men ham ag> kerstochtc achterste bank van de kerk. Her^gd met ben die hem hef waren. Het had de hele dag gesneeuwd. Eerst te gen de avond was het opgehouden. Die avond was het hard gaan vriezen en ik had het koud gekregen in de grote voorkamer van het oude kuis waar ik mijn intrek had moeten nemen am te herstellen van myn ziekte. Men had nt|j juist deze streek aangewezen als huiten- gewoon gezond en hoewel ik maar ongaarne wegging uit myn eigen vertrouwde omgeving, had lk op het krachtige aandringen van de dokter, toch maar besloten te gaan en so was lk ln het stille dorp terechtgekomen. Het sombere landschap drukte my. Maar zoals overal het geval was. toen lk er eenmaal aangekomen was, bleek ook daar sen groot gebrek aan woonruimte te bestaan an het enige dat mij restte was een leegstaand gemeubileerd huis, waarin twee oude susters de somermaanden plachten door te brengen. Hsj huis dat veel te groot was voor my al leen en welks gesloten kamers in de boven verdieping my een onprettige gewaarwording gaven, lag tamelyk eenzaam aan een grote we*. Enkele honderden meters verder lag bet eerste buurhuis en toen ik was aangekomen, haastte ik mij naar deze buren om kennis te maken. En ik trof het: het leken allervrien delijkste mensen, hartelijk en gastvry. Een vreiyk echtpaar met een stel flinke kinderen. De man die ik al gauw by da voornaam noem de. verzocht my dringend om wanneer ik iets aodtg had, of wanneer er mioeilykheden wa ren of wat dan ook. niet te aarzelen onmid dellijk hun hulp in te roepen. Bevryd van een gedrukt gevoel was lk na dit eerste besoek naar mijn nieuwe woning gegaan en dikwijls kwam ik daarna b|) ben op besoek. terwijl ook de man of een van zyn zoons by mij binnenliep. Zy kwamen dan door de achterdeur er liep een paadje van hun huis naar myn achterdeur en sy ram melden alvorens binnen tc komen even aan de kruk. Ik was altyd biy als ik hun stemmen hoor de in de eenzaamheid van dia winterdagen, die wel is waar. daar ik druk aan het werk was, tameiyk vlug voorby gingen, maar dia my toch in dat uitgestrekte doodse landschap van de volle winter wel tens wat treurig en bedrukt maakten. Op die sneeuwdag echter aan het einde van het jaar, was er niemand geweest. Men had het waarachyniyk te druk met de voorberei dingen voor de komende feestdagen, die nu het oorlog was, meer nog dan de andere ja ren tyd in beslag namen. En meer dan in an dere tyden, juist in dit seizoen, waarin men overal aan elkaar denkt en verrassingen voor elkaar bereidt, viel my de vrywillige ver banning van vrienden en bekenden zwaar. Ik was die middag niet in staat geweest tot werken en had wat door het kille huis ge scharreld. boven eens nieuwsgierig door de sleutelgaten van de gesloten deuren gegluurd flk sag alleen stoffige meubelen in de sche mer) aa Ik bad verder wat naar buiten geke ken aasur hat dichte neerdwarrelen van de vlokken. „Hoe zou het", dacht ik, „mal da oorlog staan? Waarom zyn ze me dit alleen ■iel even komen vertellen? Ze weten toch hoe ik altyd benieuwd ben naar nieuws van de fronten? Of zou er weer niets gebeurd zyn'* Zou alles juist als ia deze tuin hier met zyn tegen de koude beschermende planten en zijn troosteloze winteritruiken verstard lig gen in die nare winterse koude?" „Maar", dacht ik verder, „in ieder geval be hoef ik niet bang te z|jn vanavond met die donkere sneeuwlucht, dat er gevlogen zal worden" Want dit district in Engeland lag onaangenaam dikwijls onder de gevaarlijke aandacht van vijandelyke bommenwerpers; deze zochten zeker belangrijke doelen in de buurt en reeds enkele nachten was lk opge schrikt door het dreunende gedonder van bomexplosies in de verte, waarna ik uit het bovenvenster tegen de einder de gloed van branden kon waarnemen. Maar, hoewel de vooruitzichten voor een rustige avond en nacht toch zeer gunstig wa ren gewee^ toen het plotseling ophield met an eeuwen en de lucht onverwachts ongeloof lijk helder was geworden, hoorde lk reeds vroeg ia de avond ia ée verte de alarmsig nalen en even later het hatelijke gezoem van de vijandelijke bommenwerpers wier geluld lk ao goed kende. Ik ging naar de voorkamer en alvorens de gordynen te sluiten, bleef ik nog even voor het venster kijken. Achter men knetterde het hout ln de haard: het vage rosse achynsel verlichtte de kamer.... Wat ongerept lag daar de tuin! Een vreugde van volkoman onberoerdheid: het was een byzondere stille dag geweest en nu smaakte ik het genoegen te zien. dat mijn sneeuw nog onaangeroerd en blank lag. zon der voetsporen en donkere plekken over de bewegenloze dingen van de tuin. Niets bewoog er Alles stond doodstil, geen nichtje wind bewoog de takken van de den nen, die met sneeuw beladen stonden. Het vroor hard. Toen er achter weer vliegtuigen naderden, keek ik eerst nog eens naar de heldere he mel met duizenden aterren. sloot toen de zware gordijnen en ging zuchtend en verdrie tig ever mijn eenzaamheid 4j»n het werk. „Misschien komt er vanavond nog iemand van hier naast", dacht ik. Er werd die avond vesi gevlogen en de luchtafweer was ook zeer actief, wat eok de reden was dat lk mU niet. zoals gawooniyk, op myn werk kon concentreren. Ik ging weer eens naar de achterdeur. Jie ik op slot had gedaan an die lk nu maar van het alot deed met de kinderlijke gedachte, dat dan aen van de buren me wel sou komen op zoeken; lk wilde niet naar hen gaan her Moren ln hun gezinsgezelllgheid. Ik was ten slotte toch slechts een vreemde veer hen. Daarna slofte lk weer door de Uiige gang naar da verwarmde kamer. Het was al laat die avond, toen ar om vtte#- tuig met een afschuwelijk gierend gaMd ever het huis kwam; Ik aat verstijfd van da achrlk daar dH enwerw echte lawaai. Even later hoor de ik een zware explosie Het huis trilde, de ramen rammelden, er viel een boek van de tafel, terwyi de kalk van het plafond neer- stoof. Ik moest werkeiyk even bijkomen van de schrik. „Dat was niet veraf", dacht ik. „Dat kèn onmogelijk veraf zyn geweest" En toen meteen trof my de gedachte: „Als de bu ren maar niet getroffen zijn". Ik ging de gang in, liep in het donker haas tig de trap op om door het venster boven to gaan zien waar het onheil had toegeslagen. De koude van het oude huis viel op me ala aen ijzige regen. Ik huiverde. Ik had juist een blik uit het raam gewor pen waarbij ik tot mijn geruststelling zag, dat het silhouet van het buurhuis nog onge schonden op de oude plaats stond en keek nog even over de lichte landen toen er werd gebeld. Het schrille geluid van de ouderwetse klin gelende bel gaf mij opnieuw een schok. Ik was niet gewend aan het geluid: de en kele bezoeker die kwam. meestal iemand uit het dorp. ging achterom. Ik stak de kille overloop over, daalde voor zichtig in het donker de trap af. ging door de open vestibule, deed de ketting van do deur en trok open. Er stond een dame op de stoep. „Goedenavond mevrouw", zei lk. Ik kende haar niet. „Waarmee kan ik u van dienst zyn?" Ik dacht dat dit late bezoek wel in verband zou staan met de bom van zoeven. „Och. meneer". zei ze met een vreemd* matte stem. „ik had u iets willen vragen lk ben mevrouw Kent en ik woon een paar hui zen verder de weg af. Maar ik moet er weg. Ik moét weg". Ze zweeg en ik huiverde plotseling in de avondkoude. „Mevrouw", zei ik. ..komt u toch even bin nen. Het is afschuweiyk koud En daar ik zag dat zy slechts een donkere omslagdoek als overkleding om had. voegde ik er aan toe: „U bent te dun gekleed om zo in de kou te staan". Zy keek langs me heen of ze my niet hoer de. „Ik moet weg", zei ze. „en nu had ik wil len vragen of u de dames Paine, die hier 's zo mers wonen en van wie dit huis is, deze boodschap zou willen overbrengen". Ze zweeg even. „Deze boodschap", ging ze toen voort. „Nu lk weg moet. mijn hartelijke dank voor uw vriendschap en opbeurende hartelykheid". „Ik zal het even opschrijven, mevrouw", zei ik. een weinig verwonderd over dit toch wat zonderlingf^bezoek. en lk dacht: „Ze heeft natuuriyjc. shock van die bom van volkomen normaal, ze naar binnen en schreef daarstraks. Ze^Js1 ziet ook zo Onderwijl haar boodschap „Is het zo gqtd. mevrouw?" vroeg ik. toen Ik weer terug kwam en ik las de zin nog eens voor: „Nu ik weg moet, myn hartelijke dank voor uw vriendschap en opbeurende harte lijkheid". Ze knikte alleen en draaide zich zwygend Op dat o^Lnblik hoorde ik aan de knop van de achterd/feur rammelen en iemand bmnen- binnenstappen. Toen de stem van myn buur man: „Waar zit je?" zei hy bezorgd. „Hier!" riep ik terug van de voordeur, en Ik ging naar de keuken. „Ik heb juist iemand aan de voordeur", zei ik. „Bezoek?" zei hij verwonderd. „Zo laat nog? Ik ben even op de fiets gekomen om je ge mat te stellen en je meteen te vertellen dal wij zan een groot gevaar ontsnapt zijn. De bom viel net op het huis naast ons". „Hemel!" riep ik ontsteld uit. „Doden? Zijn ar doden?" W# waren naar de voordeur teruggelopen, die nog openstond. Mijn bezoekster was ar niet meer. »Cén dadv". antwoordde hy somber. „Die •ohaachiiaa ook! Dr is geen oorlog meer!" a sloot de dein wet. „Het was een wei' ja f~, zei h|j toen pein- ■end. „Een best Ziens en een goede buur. Ze was erg beaAjd met de van bier". Toen voeAto hy er a toe: „JTJ hak* kaar ■oodt gakend. Mevrouw Kent Witte JK. W» hobhan haar zwaar _n*nkt tenure-jsWIea. De werd ijskoud. .Doe heette ze?" vroeg Ik

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1951 | | pagina 6