invloed
11
ven veel prestige,
jongere regenten waren
geschikte positie. Zij konden en wilden het aanzien en de inkomsten die
aan de betere ambten waren verbonden niet missen. Derhalve probeerden
zij keer op keer de macht van de burgemeesters te breken. Zolang de con-
sulairen echter een front bleven vormen, waren die pogingen vruchteloos.
Dat de Goudse regenten zo gebrand waren op het binnenhalen van lucra
tieve ambten wordt des te begrijpelijker wanneer we eens kijken naar het
aantal van zulke ambten en de vermogenspositie van de meeste regenten.
Om met het laatste te beginnen: ook de Goudse regenten waren relatief vrij
arm. In Hoorn liet de helft van alle raadsleden meer dan ƒ140.000 na bij
overlijden. In Leiden was dat ƒ120.000 tegen nog geen ƒ50.000 in Gouda.
Sterker nog, in Gouda woonden naast enkele puissant rijke families ook
ronduit arme regenten. Een aantal van hen ging zelfs failliet. De inko
mens van veel heren waren navenant. Een winstgevende betrekking was
daarom eerder noodzaak dan luxe. Voor de achtentwintig raadsleden waren
helaas hooguit tien van dergelijke functies beschikbaar. Dergelijke bete-
mogen betreft. Veel groter in elk geval dan in Leiden en Hoorn.
Laat ik beginnen met de zeer ongelijke verdeling van macht en
over de leden van de vroedschap. In de Goudse raad speelde lange tijd
een conflict tussen autochtone en allochtone raadsleden. Ongeveer de helft
van de regenten was namelijk niet in de stad zelf geboren. Hoe dat kwam
zal ik later vertellen. Vooral in de eerste helft van de eeuw golfde de
strijd tussen de van oorsprong Goudse en niet-Goudse regentengeslachten
voortdurend op en neer. Wanneer er geen stadhouder was, wisten de Goud
se heren de macht op het stadhuis te bemachtigen. Zetelde er echter wel
een Oranje in Den Haag, dan moesten de Goudse families hun plaats delen
met of afstaan aan niet-Gouwenaren. De Oranjes probeerden namelijk de
macht van een hecht stedelijk patriciaat te breken door allerlei gunstelin
gen van buitenaf te benoemen.
Na 17Itl werden de geografische tegenstellingen wat minder sterk. Voortaan
zouden de stedelijke ambten eerlijk naar anciënniteit worden verdeeld over
alle raadsleden. Wie het langst in de vroedschap zitting had kreeg daar
door het eerst recht op de beste ambten. Bepaalde ambten, waaronder nog
al wat goed betaalde en eervolle, bleven desalniettemin voorbehouden aan
de vier burgemeesters en de oud-burgemeesters. In de praktijk bleef er
daarom een fors verschil in macht en prestige bestaan tussen de regenten
onderling. Dit keer waren het niet langer bepaalde familiegroepen die al
le macht aan zich trokken, maar de oudere regenten. Uit hun midden wa
ren er vier burgemeesters tegelijkertijd in functie. Zij mochten dit eervolle
ambt twee jaar achtereen bekleden, daarna moesten zij als oud-burgemees-
ter ten minste gedurende een jaar wat anders doen. Raadsleden die een
maal tot burgemeester waren gekozen werden geregeld herkozen en kregen
meer en betere baantjes dan de overige vroedschappen. Die moesten meest
al zo'n vijftien tot twintig jaar wachten tot zij aan de beurt waren voor
het burgemeesterschap. De burgemeesters en oud-burgemeesters, samen de
consulairen genaamd, noemden de andere raadsleden soms geringschattend
"de jongelui". Zij hadden de rest van de raad vrijwel volledig buiten spel
weten te zetten. Zo mochten raadsleden geen zaken op de agenda plaatsen,
zonder die eerst aan de burgemeesters te hebben voorgelegd. Zagen de
laatsten weinig in een plenaire bespreking van de zaak in kwestie, dan
kwam deze niet op de agenda. Officiële stukken kreeg de raad ook zelden
onder ogen; deze werden enkel voorgelezen. Verder was het grootste deel
van de stedelijke financiën aan het toezicht van de raad onttrokken. De
burgemeesters hadden die namelijk overgeheveld naar hun prlvé-potje, de
burgemeesterskas. Bij de verdeling van de ambten ging het er al net zo
aan toe. De jongere regenten hadden als schepen wel veel werk, maar
werden daar nauwelijks voor betaald. De burgemeesters en oud-burgemees
ters bekleedden daarentegen vaak ambten waaraan weinig werk en flinke
verdiensten waren verbonden.
Minstens even belangrijk was het verschil in aanzien. Sommige ambten ga-
andere golden daarentegen juist als weinig eervol. De
vanzelfsprekend niet erg tevreden met hun onder-