54
De St. Janskerk te Gouda. Uit: Vaderlandsche gezichten of afbeeldingen tot den
Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, Amsterdam, 1792-1800.
Het gedurende lange (re) tijd afwezig zijn van de predikanten Smit en Cou
perus veroorzaakt veel ongenoegen en deze affaire, die al gauw in poli
tiek vaarwater verzandt, zal zich nog jarenlang voortslepen. Allereerst is
daar de regeling van de preekbeurten, waarin voorzien moet worden. Om
voor proponenten of vervangers te zorgen blijkt niet zo gemakkelijk. In de
resoluties van de magistraat van 19 oktober 1787 lezen we, dat het stads
bestuur instemt met het verzoek van ds De Visscher en ds Metske om "des
zondags nademiddag in de Gasthuiskerk niet meer te prediken, alsmede dat
in plaats van de ordinaire zondagavondpredicatie, een catechisatie in de
Sint-Janskerk te vijf uren zal worden gehouden, en voorts dat des vrij
dagsavond niet zal worden gepredikt". Wanneer dominee Smit begin decem
ber is teruggekeerd beginnen de moeilijkheden pas goed. De kerkeraadsno-
tulen van vierentwintig oktober 1787 vermelden, dat driehonderddrieënne-
gentig lidmaten een rekest ingediend hebben met daarin het verzoek domi
nee Smit en ook Couperus niet meer op de kansel toe te laten. De grieven
tegen Smit zijn niet mis. Hij zou lid geweest zijn van een patriotse socië
teit, hun vergaderingen en exercities hebben bijgewoond en een vijand van
het Oranjehuis zijn. Het is merkwaardig dat de kerkeraad niet op de zaak
ingaat en de rekestranten meteen verwijst naar de magistraat. Hoewel do
minee Smit de beschuldigingen van zijn tegenstanders ontkent en ook een
rekest indient bij de magistraat, waarin hij alle bezwaren tegen zijn per
soon tracht te ontzenuwen, hebben de bezwaarde gemeenteleden sterke pa
pieren. Immers, in een preek over Maleachi 2:10 kent dominee Smit aan de
alliantie met Frankrijk heilzame vruchten toe (6) en het is bekend dat hij
zijn meeste vrienden onder de patriotten heeft. De magistraat stelt aan
Smit een aantal eisen om zijn terugkeer op de preekstoel mogelijk te maken
en deze gaat hier zonder meer op in. Het is op z'n zachtst gezegd zeer
verwonderlijk om uit de mond van deze patriotsgezinde predikant te horen
dat hij "een minnaar is van het welingerigt stadhouderlijk bestuur in het
vorstelijk huys van Oranje, datgeene hetwelk in den Jare Yllfl en 1748