SLOTBESCHOUWING
38E>-V Zie SAHM, ONA 202, fb. 931647
39lndex rekening begraven in/bij de St-Janskerk
40SAHM, Rechterlijk archief Gouda [-RA] 401, fb. 273
4,SHAM, RA verieyboek fb. 228
71
Zoals al is vermeld speelde in het latere faillissement van Pieter en Johan Rammesijn
mee dat beiden gebukt gingen onder een schuldenlast. Johan was vermoedelijk onzorgvuldig
in zijn zaken en in zijn financiën. Pieter stond herhaaldelijk voor zijn zoon borg38, maar het
mocht allemaal niet baten. Het voert wellicht te ver te veronderstellen dat de risicovolle
bijbeluitgave alleen verantwoordelijk is geweest voor de ondergang van vader en zoon
Rammesijn. Maar de onderneming heeft hen in ieder geval niet van hun financiële nood
verlost. Integendeel, de bijbeluitgave zorgde voor een extra schuldenlast. Gelukkig heeft
Pieter zijn eigen ondergang niet meer meegemaakt; hij werd op 30 januari 1651 begraven39,
voordat zijn boedel onder de veilinghamer verdween. Op 23 mei 1654 werd zijn boedel, de
nalatenschap van weduwe Rammesijn geveild40. Wel werd Pieter geconfronteerd met de
failliete boedel van zijn zoon, die op 2 maart 1649 geveild werd41.
Was de 'Rammesijn-bijbel' nu een illegale uitgave? Naar de letter van de wet was deze bijbel
inderdaad een nadruk, omdat het octrooi van Van Wouw-Ravesteyn moedwillig geschonden
werd. Maar duidelijk is geworden dat de Rammesijns, die evenals hun Amsterdamse collegae
gesteund werden door het bestuur van hun stad, niet de enigen zijn geweest die het
privilege van de Staten-Generaal genegeerd hebben. De Rammesijns volgden het protest van
vele collegae, met name van hen in Amsterdam, maar ook van collegae in andere Hollandse
steden en zelfs van buiten het gewest, op het monopolie van het tweemanschap.
Waarschijnlijk hoopten vader en zoon in deze zaak hun graantje mee te pikken. Hun
financiën waren bepaald niet gezond en hun hoop op verbetering daarvan door een
onderneming, die veel had kunnen opleveren, bleek echter ijdel. De magistraat van Gouda
volgde de wereldlijke bewindhebbers van de hoofdstad en van andere Hollandse steden in
het verzet tegen het opgelegde mandaat van de Staten-Generaal. In dit geval ging verzet
tegen een monopolie-positie van bepaalde leden van een beroepsgroep samen met het
verzet van autonome steden tegen de poging tot machtsuitbreiding van een ander, nationaal
opererend orgaan. De beroepsgroep van Hbraires had zich verzet tegen een te grote
bevoordeling van twee hunner. De stedelijke overheden waren bevreesd voor een beperking
van hun machtsuitoefening door de Staten-Generaal.