HET GRAFBOEK
7> Bik, Vijf eeuwen. 63 haalt uit de rekeningen van Blois enkele veertiende eeuwse begrafenisrekeningen aan.
8> stj 53-58.
76
Wanneer iemand stierf hielden familie, vrienden en buren een nachtwake, een
'vigilie'. Na korte tijd volgde de begrafenis in de kerk of op het kerkhof. Tot de plechtigheden
behoorde in ieder geval een dodenmis, die óf vooraf ging aan de teraardebestelling, óf -
wanneer om dringende redenen snel moest worden begraven - erop volgde, waarbij de lege
baar de aanwezigheid van de dode symboliseerde. De deelnemers aan de begrafenis sloten
de ceremonie af met een dodenmaal. Na zeven en na dertig dagen (maandstond} en aan het
eind van de rouwperiode van een jaar werden gedachtenismissen gehouden, waarbij weer
een lege baar aanwezig was. op deze missen volgde steevast een bezoek aan het graf, waar
gebeden werden gezegd. Welgestelden konden daarbovenop nog bij testament een reeks
memoriemissen 'bespreken' in een ritme dat hun goeddacht, maar vaak eeuwigdurend
eenmaal per jaar. Niet zelden waren aan dergelijke memoriemissen werken van barmhartig
heid verbonden, zoals het uitdelen van aalmoezen aan de armen; soms moesten die dan bij
het graf worden afgehaald. Gedurende de rouwperiode en ook nog daarna kon men vooral
vrouwelijke familieleden vaak op het graf aantreffen. Soms voelden kerk- en stadsbesturen
zich genoodzaakt aan hun al te nadrukkelijke aanwezigheid paal en perk te stellen.
Achtergrond van dit langdurig ritueel rond de dode is de gedachte dat de nabe
staanden aan het zieleheil van de overledene konden bijdragen. Door voor hem of haar te
(laten) bidden en door goede werken te doen verkortten ze de louteringstijd van de ziel in
het vagevuur. Daarnaast boden verschillende momenten van het dodenritueel gelegenheid
voor publiek vertoon van welstand en status. Bij de begrafenis kon men imponeren door het
gebruik van rijk bewerkte 'pellen' (baarkleden), door het grote aantal gebezigde toortsen en
door langdurig luiden met zoveel mogelijk klokken. Aan de dodenmaaltijd zette men luister
bij door veel gasten te inviteren. Ook de aanwezigheid van een schare armen bij het graf
vergrootte het prestige van de overledene en zijn nabestaanden.
Welke sommen men aan de begrafenis besteedde is voor de middeleeuwen zelden
bekend.7) Meer informatie is beschikbaar over de investeringen die nodig waren om het grote
aantal memoriën gaande te houden. Verspreid over de Goudse archieven zijn er vele tiental
len fundatiebrieven bewaard.
in de Sint janskerk was een college van memoriemeesters werkzaam dat een
archiefje heeft nagelaten.8) Bovendien zijn van twee Goudse kloosters necrologia bekend:
jaarkalenders met daarin aangetekend de namen van diegenen voor wie memoriën moesten
worden gehouden.9) omdat een uitputtende behandeling van de memoriën de omvang van
deze bijdrage te boven zou gaan wordt er hier slechts terloops naar verwezen.
Het graf zelf speelde dus in de middeleeuwse dodencultus een niet te verwaarlozen rol. Bij
de herdenking van de doden werd het graf door de nabestaanden op gezette tijden bezocht.
Er zal verwanten iets aan gelegen zijn geweest om het familiegraf zorgvuldig te beheren,
maar in de literatuur over middeleeuwse begrafenisgewoonten blijft het grafbeheer in het
algemeen onderbelicht. Voor Gouda komt daar nog bij dat we over het grafbeheer in de
Het necrologium van het klooster Stein, uitgegeven door pater Dalmatius van Heel, ’Dodenlijst van de regulieren uit het
klooster Emaus te Steyn’, OKG 6 (1949) 96-117. En dat van het Margarethakloosten handschrift in de British übrary te
Londen, ms. Harley 2939.