I5> KM 69.
79
Aan het optreden van erfgenamen zullen we ook. wel moeten denken in die gevallen
waarin een graf nog op iemands naam staat (lang) nadat de persoon in kwestie is overleden.
Voorbeelden zijn Heer Jan die Bastert van Bloys (overleden in 1435), wiens graf nog aan het
eind van de eeuw door hand B in het nieuwe deel van het grafboek werd ingeschreven;
Jonkvrouw Sophie (van der Goude) die wordt genoemd als eigenaresse van niet minder dan
14 graven, maar op het moment dat het grafboek werd aangelegd al overleden was (zij stierf
vóór 31 september 1441); en Willem van kolster, die 'een graf (heeft) in de niewe kerc daer
hij in ieyt' (84). overigens komt het ook voor dat vader en zoon elk apart als grafeigenaar
worden genoemd. Dit is het geval met Hendrik Reetgelt (5,8 en 36v, 4) en zijn zoon Jacob
(33,8) en eveneens met Allaert Genenz en Geen Allaertsz (resp. 10,1 en 42,9).
Wanneer geen erfelijk grafeigendom was voorzien of erfgenamen verstek lieten gaan,
viel het graf na verloop van tijd terug aan de kerk. Maar er waren ook nog andere manieren
waarop de kerkmeesters het graf weer in handen konden krijgen. Soms 'ging een graf
verloren' (werd verbeurd verklaard) wanneer de eigenaar niet aan bepaalde verplichtingen
voldeed (2v,8; 10v,1 enz.). In andere gevallen kocht de kerk een graf van de eigenaar: 'dit
hebben wij Goest Aernt Donnen dochter betaeit' (12v,3; vgl. 28v,3). Nu en dan gingen de
kerkmeesters met een eigenaar in onderhandeling over een ruil, die alleen doorgang vond
als de betrokkene tevreden was gesteld: 'dit graf hoort nu Lieu alleen toe ende is
varmanghelt om [verwisseld met] een graf dat ieit ande suutside inde neghende iaghe' (21,1);
'ende hort nu toe Griet Willem Wollebrants. weduwe ende is dat sake dat Art Arts, die
menghelant woert [die een ruil aanging] niet daer mede te vrede en is so sel hij dat ander
graf hebben' (35,5). wellicht bezaten de kerkmeesters reeds in de vijftiende eeuw het recht
van naasting, dat in 1627 door een resolutie definitief werd vastgelegd.15' Graven die door de
kerk (tijdelijk) in eigendom terug waren genomen werden in het grafboek met een 'K'
gemerkt.
Deze 'K' werd doorgehaald als de kerkmeesters opnieuw tot uitgifte overgingen. In de
loop der tijd wisselden zo talrijke graven van eigenaar. Soms deed de oude eigenaar het graf
rechtstreeks van de hand aan de nieuwe. Ook dan moest het vastgestelde bedrag aan de
kerk worden betaald: 'J.G. ende G.G. hebben hair deel overgeset op G. W. ende sijn wijff..) des
zo hebben G.W. ende zijn wijf de kerrick een nobel betaeit' (44,4; vgl. 22v,12). De meest
gebruikte formule voor het aanduiden van wisseling van eigenaar luidt 'ende hoert nu toe
N.N.'. Omdat deze frase ook werd gebezigd voor gevallen waarin van erfovergang sprake was
(24v,4), biedt het grafboek zelf niet de mogelijkheid het aandeel van erfelijke en niet-erfelijke
overgangen vast te stellen. Slechts grondig genealogisch onderzoek kan hier uitsluitsel geven.
De gegevens die het grafboek biedt over de rechten die moesten worden betaald om
grafeigenaar te worden zijn enigszins verwarrend. De bedragen in verband met de aankoop
van graven wisselen en worden niet in een vaste muntsoort uitgedrukt. Behalve de
verwachte som van een nobel, eenmaal vermeld in verband met een onderhandse wisseling
van eigenaar (44,4), komen we de bedragen van '40 plac' (34v.7) en '9 schellingen groten' (83v)
tegen. Eenmaal wordt een graf betaald met een levering in natura, die wel zal samenhangen
met de grote bouwcampagne die in 1475 van start ging: 'des is hijsculdich 600 ende 65 pont
roile lots [lood] ende noch 4 1/2 dusent steen van 13 st dat dusent op dit graf (85v). De stan
daardformule in het kladgedeelte achterin het grafboek is dat er voor het graf is betaald,
zonder dat de prijs wordt genoemd. Dat één nobel de gewone prijs was voor een graf wordt
overigens bevestigd door een gegeven van buiten het grafboek, in het archief van de Sintjan
is een briefje bewaard - ongedateerd, maar blijkens het handschrift van omstreeks 1500 -