INKOMSTEN VAN DE KERK UIT HET DODENBESTEL
57> Grafboek: 75v, 10; 76, 10; 76v, 10; 77, 10.
60> Het 'grafgeld' is dus niet het bedrag dat men betaalt voor de verwerving van het graf.
90
zich in de nieuwe noordbeuk van de kerk, het zogenaamde Onze Lieve Vrouwekoor, een
eigen gestoelte kon veroorloven.57) Van weinig mindere rang was het St. Jacobsgilde.58) Beide
broederschappen beschikten over eigen graven in de kerk, waarin vermoedelijk minder
gefortuneerde broeders werden bijgezet.
De kerkmeesters die voor de bouw en het onderhoud van de sint janskerk verantwoordelijk
waren bestreden de kosten voor een niet gering gedeelte uit de inkomsten, verbonden aan
de teraardebestelling van de parochianen. Hoe groot het aandeel was dat de dodencultus
leverde in de financiering van de Sint Jan in de vijftiende eeuw kunnen we jammer genoeg
niet becijferen. Voor de jaren 1487-1491 zijn weliswaar de 'kerkeboeken' bewaard, maar deze
geven geen volledig overzicht van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven. Het zijn kasboeken,
wellicht aangelegd door de koster, waarin deze van bepaalde financiële rubrieken die via
hem liepen aantekening hield.59) De rentebetalingen aan de kerkmeesters staan er niet in
vermeld, evenmin betalingen gedaan in verband met de aankoop van graven. Wel bevatten
de bewaarde jaargangen enkele andere rubrieken die met het dodenbestel samenhangen:
'die graven op te doen', 'die graven te maken binnen die kerck', 'die graven te maken buyten
die kerck’ en 'die eeuwyghe memorien'.
De inkomsten die de kerk toevloeiden bij sterfgevallen bestonden uit verschillende
bestanddelen. De rechten die voor de eigendom van een graf moesten worden voldaan zijn
hiervoor al aan de orde geweest. Los daarvan staat het tarief voor de begrafenis zelf,
enigszins misleidend het 'grafgeld' genoemd.60) Men spreekt ook wel over de betaling voor
het 'op [open] doen'. De kerkeboeken 1487-1491 wijden hieraan een eigen rubriek met
aantekeningen die in chronologische orde staan maar geen bedragen bevatten. Wel worden
kindergraven apart aangeduid, zodat we mogen veronderstellen dat kinderen voor (iets
minder dan) half geld gingen, zoals ook later het geval was. Ook het grafboek maakt af en toe
melding van het grafgeld. Soms was bij de aankoop van het graf een regeling getroffen met
betrekking tot de betaling van het grafgeld, die dan gemakshalve in het grafboek werd
opgetekend: 'Lijsbet Jan die Hoemars het [heeft] bet(aeit) hoer grafgheit tevoren ersij doet is'
(8,1). 'Gheen Aiiaertz of sinen erefnam en sullen Diric Claisz grafgheit betalen als hij ofüvich
wordt [wanneer hij overlijdt]' (10v,9).61) In andere gevallen kreeg de kerk een graf weer in
5’) StJ 1,1; 1,2 en 1,2a. De beschrijving in de inventaris van Kesper is aan correctie toe. Deel 1,1 is inderdaad jaargang 1487.
Deel 1,2 bevat de jaargangen 1488, 1489 en 1490 compleet en enkele rubrieken van 1491. De rest van 1491, onder meer de
in deel 1,2 aangekondigde rubriek 'van het gieten van de klok' vinden we in 1,2a, terwijl de laatste bladen van deel 1,2
gevuld zijn met een fragment van een niet nader te dateren jaargang. De delen 1,2 en 1,2a zijn dus verkeerd ingebonden.
Correct bij J.L van der Zwart, 'Klonk de klok in de Vrouewetoren erder vanuit de Sintjan?', in: Habermehl e.a., In de stad van
die Goude. 176. Dat de koster de opsteller ervan is zou men kunnen opmaken uit een verwijzing naar 'Coster Kers' in deel
1,1 f. 2v (maar andere aantekeningen op dezelfde pagina zijn eveneens in de eerste persoon). De hand die de kerkeboeken
1487-1491 aanlegde is identiek met hand 'B' van het grafboek.
58> Sint Jacobsbroederschappen hielden vaak verband met de pelgrimage naar Santiago de Compostela. Of dat in Gouda
ook zo was, is nog onduidelijk. Naar de Goudse broederschappen is nooit onderzoek verricht Ook het religieuze aspect van
het functioneren van de ambachtsgilden is verwaarloosd. De auteur van deze bijdrage verzamelt materiaal om aan dit
onderwerp een aparte behandeling te kunnen wijden.