BESLUIT
89> Vorstman, 'Stukken betreffende het begraven der doden', 374.
Ibidem.
9I> StJ 29 stuk Ib, misschien de in het request (stuk Ia) bedoelde tarieflijst.
921 Rollin, Rechtsbronnen. 591.
95
Doodkisten waren er in allerlei soorten en maten, voordat de vroedschap in 1541 aan
de kerkmeesters het monopolie op de doodkisten toestond, deed zij eerst navraag bij
deskundigen naar een juiste tariefstelling. De prijs van beukehout in het bijzonder was aan
schommelingen onderhevig. Op advies van enkele timmerlui stelde de vroedschap de
gemiddelde prijs van een beukehouten kist op elf stuivers (tien in de tarieflijst). Een
eikehouten kist moest tweemaal zoveel doen.88) Eikehouten kisten konden bovendien in een
gegroefde variant worden verkregen a raison van 30 stuivers.89) Uit de contracten met de
pachters blijkt dat er in de kerk alleen in eiken kisten van minstens één duim dikte mocht
worden begraven.90) Daarnaast is er nog een tarieflijst voor vurehouten kisten bewaard.
Merkwaardigerwijs is een vuren kist van één duim dik en 6 1/2 voet lang even duur als een
gegroefde eiken kist.91)
Het was de financiële nood van de kerk die de steeds verdergaande bemoeienis van
het stadsbestuur met het begrafeniswezen uitlokte en die ons indirect de hiervoor vermelde
bijzonderheden oplevert. Deze nood bestond al in 1541: de vroedschap motiveerde het
monopolie van waskaarsen en doodkisten voor de kerkmeesters onder meer met de 'zeer
grore declinatie van der incoempste, die van dit tegenwoirdige jair bynae in dat derdendeel
vermindert es'.n^ De brand van 1552 maakte de financiële toestand van de kerk uiteraard
niet florissanter. De nabestaanden van de overledenen betaalden het gelag.
Voor de dood is ieder gelijk. De bekende voorstelling van de danse macabre bracht deze
wijsheid beeldend tot uitdrukking: Magere Hein neemt personen uit alle standen op
sleeptouw in een dans naar het graf (zie de afbeeldingen op pag. 96 en 97). Maar dit is slechts
de helft van de waarheid. Rondom het begraven heersten in laat-middeleeuwse steden zoals
Gouda allerlei vormen van ongelijkheid. De begrafenisplechtigheden gingen met meer of
minder uiterlijk vertoon gepaard, al naar gelang de overledene en zijn familie zich dit konden
permitteren. Het viel niet aan ieder in gelijke mate ten deel om in gebed herdacht te
worden. Zij die een memoriestichting konden betalen waren ook in dit opzicht in het
voordeel. Een grondige studie van het Goudse memoriewezen moest in deze bijdrage echter
achterwege worden gelaten. In plaats en beheersvorm van het graf kwamen eveneens
stands- en welstandsverschillen tot uiting. Een élite kocht één of meer familiegraven in de
parochiekerk (of liet zich in een kloosterkerk begraven), de grote arme helft van de bevolking
kon zich noch het eigendom van een graf, noch - in veel gevallen - een plaatsje in de kerk
veroorloven. De analyse van het grafboek bracht aan het licht dat een aanzienlijk deel van de
politieke en de economische élite van de jaren rondom 1443 inderdaad als grafeigenaar
wordt terug gevonden.
88> Rollin, Rechtsbronnen. 591. Vergelijk StJ 29 stuk Ia: request van de vroedschap aan de keizer, waarin eveneens een
goede tariefstelling als voorwaarde wordt genoemd.