8LH. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725, dl. Vi, Amsterdam, 1978, p. 197
’van Eeghen, o.c 197,198
10 de Republiek kende immers geen centraal gezag in de vorm van een koning of keizer.
62
betaald was, naar aller tevredenheid voltooid6. De organisatie rondom deze vertaling had
behoorlijk wat voeten in de aarde gehad. In 1625 pas hadden de vertalers -predikanten die
van hun ambtsverplichtingen waren vrijgesteld - in Leiden aan hun verantwoordelijke taak
kunnen beginnen7, voor deze nieuwe bijbelvertaling waren twee privileges of octrooien
uitgegeven: op 11 december 1632 aan de vertalers van het Oude Testament, op 14 februari
1634 voor het Nieuwe Testament. Voor beide Testamenten gold een privilege van vijftien
jaar. De octrooitermijn zou bij het verschijnen van de eerste druk ingaan8. Voordien was het
eveneens gebruikelijk geweest voor diverse bijbeluitgaven, die in de loop van de tijd door
diverse boekdrukkers waren uitgegeven, een octrooi aan te vragen en te verlenen. Een
privilege op een boekenuitgave werd vaak verleend, indien het een, voor de boekdrukker
en/of -verkoper, dure en/of risicovolle uitgave betrof. In de zeventiende eeuw bestond er nog
geen auteursrecht en een boekenuitgave was toen nauwelijks beschermd, zeker niet op een
wijze, die wij hedentendage gewend zijn, iedere willekeurige boekdrukker mocht straffeloos
een boek nadrukken, tenzij er privilege of octrooi op die uitgave was aangevraagd en
verleend. Men kon dit privilege aanvragen bij het eigen stadsbestuur, bij de Staten van zijn
provincie of zelfs bij de Staten-Generaal. Het gebied, waarin het privilege geldig was, besloeg
derhalve: de stad, het gewest of de gehele Republiek. Op overtreding van het privilege stond
een geldboete en het in beslag nemen van de geroofde uitgave. In een aantal gevallen werd
het risico op de geldboete en de in beslagneming voor lief genomen, omdat men overtuigd
was van een weliswaar illegale, maar zeer lucratieve handel9. Er zijn historici die menen dat
het privilege op boeken, kaarten en prenten, dat de drukker of boekverkoper een monopolie
voor de betreffende uitgave verschafte binnen het rechtsgebied van de stad, het gewest of
op nationaal niveau, niet alleen de vorm had van een soort kopijrecht. Deze historici hebben
de overtuiging dat de octrooiverlening eveneens tot doel had controle uit te oefenen op de
uitgebrachte werken: een soort censuur, een toestemming van hogerhand vooraf. Deze
opvatting wordt echter door de meeste [boekjhisorici niet gedeeld, in de Noordnederlandse
Republiek van de zestiende eeuw, in Engeland tot het einde van de zeventiende eeuw en in
Frankrijk zelfs tot aan de Franse Revolutie kon geen boek op officiële wijze passeren zonder
de toestemming van de overheid vooraf. Deze vorm van controle op de boekenproductie
vooraf verdween alras in de Noordnederlandse Republiek van de zeventiende eeuw. De
gedecentraliseerde macht van de wereldlijke overheid en de beperkte wereldlijke invloed
van de calvinistische kerk maakte een dergelijke preventieve censuur onmogelijk. In de
zeventiende-eeuwse Republiek berustte de macht bij de welhaast autonome steden; een
centrale machtsuitoefening ontbrak10.
7 H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek. Amsterdam, 1975-1979, zie dl. 2: "Drukkers, liefhebbers en piraten in de
zeventiende eeuw", pp. 77-103; Het geheel heeft de Staten-Generaal het enorme bedragvan 75.000 gulden gekost [p. 87]
6 de vertalers van het Oude Testament waren: J. Bogerman, W. Baudartius, Gerson Bucerus; van het Nieuwe Testament J. Rolandus, H.
Faukelius en P. Cornelius. Er waren in totaal acht 'revisores', onder wie: F. Hommius, P. Plandus, S. Lubbertus, J. Revius, F. Gommarus, U.
Emmius.