9.F.J.B. d'Alphonse, "AperQi", biz. 223, 224.
10.0A 269, Lijst van ingekoinen en uitgaande brieven inei-25 december 1811,16 juli en 6 augustus.
55
bevinden zich echter verschillende lijsten met statistische gegevens over de Goudse nijverheid van
1812. Waarschijnlijk is het aan de bestuurlijke wanorde van deze jaren te wijten, dat het moeilijk
te achterhalen is, welke vragen van hogerhand horen bij welke antwoorden. Daarnaast is het voor
te stellen, dat fabrikanten en gemeentebesturen bij het beantwoorden van zo kort op elkaar
volgende enquêtes niet steeds de moeite namen nieuwe gegevens te verzamelen, maar oude
informatie ’'hergebruikten”. Ook dat bemoeilijkt een reconstructie van de achtergronden van dit
materiaal.
D'Alphonse heeft op 7 juni 1811 de prefecten aangeschreven om informatie, en de prefect G. van
Stassait heeft de inhoud van dat schrijven op 9 juli doorgegeven aan het Goudse gemeentebestuur:
'Het gouvernement heeft nodig uwe fabrieken en manufacturen te kennen, alsmede de voort
brengselen van dezelve, om er de voorspoed van te doen toenemen, door aan de fabrikeurs en
manufacturiers nieuwe middelen te bezorgen om op een voordelige wijze de vruchten van hun
vlijt te plukken"...
De landelijke resultaten van deze enquête waren voor d' Alphonse onbevredigend, maar hij meen
de er - gezien de omstandigheden - genoegen mee te moeten nemen’. Het Goudse stadsbestuur
heeft de ingevulde tabellen wél verstuurd, namelijk op 6 augustus10, maar de originele antwoorden
zijn in het gemeente-archief niet te vinden. Alleen over de pijpenmdustrie bestaat een antwoord
van 29 juli 1811, opgesteld door de "commissarissen van de pijpenhandel en deszelfs fabrieken".
Mogelijk heeft dit stuk gediend als basis voor het invullen van de voor d'Alphonse bestemde tabel
met betrekking tot de pijpenmdustrie. Een jaar later is het blijkbaar opnieuw gebruikt, want het
bevindt zich bij stukken uit 1812, die de antwoorden bevatten van een enquête, die dat jaar werd
gehouden.
Deze enquête uit 1812 diende de minister van manufacturen en koophandel tot basis voor een
algemeen verslag over de toestand der manufacturen en fabrieken in het hele keizerrijk, dat hij
aan Napoleon moest uitbrengen. Ieder bedrijf moest hiertoe ingedeeld worden "in een der drie
rijken, te weten het dierenrijk, het plantenrijk en het rijk der delfstoffen". Men verlangde ook opga
ve van de naam der voornaamste fabrikanten en "in een woord alle narichten welke het nut, de
uitgestrektheid en het belang van hun inrichting kunnen doen kennen”, voorts het tijdstip van
oprichting, en of sinds 1802 vermeerdering of vermindering van de bedrijfsresultaten had plaats-
8.I-J.B. d'Alphonse, "Enige hoofdstukken uit. het. Apei\u sur la Hollande, présenté a S.E. le Ministre de l'lntérieur, Compte de l'Empire",
Den Haag, 1900, hlz. 223; OA 263, Bijlagen 1811 H, 9 juli.
"Ik verlang ook dat men mij bij ieder tabel, ten minste voor het arrondissement, een bericht inzen-
de, waarin alle de aanmerkingen moeten gevonden worden, die geschikt zijn om te doen kennen
de tegenwoordige staat van werkzaamheid van iedere tak van nijverheid, de merkenswaardigste
veranderingen, die de voornaamste inrichtingen in onderscheidene tijden ondergaan hebben, de
oorzaken dier veranderingen, en de middelen van verbeteringen, waan/an men zich zou kunnen
bedienen. Het samenstellen dier berichten is bijzonder aan de onderprefecten aanbevolen, die
zonder twijfel hier in veel inlichting zullen kunnen krijgen door de kundigheden, de ondervinding
en de ijver der kooplieden en der voornaamste manufacturiers"8.