Staat van Fabrieken en Trafieken binnen Gouda in het departement Maasland (1808)
2.0A 257, Bijlagen 1808,15 augustus.
46
baar bij het interpreteren van de "cijfertjes", die bij onderlinge vergelijking al verwarring kunnen
veroorzaken, en die, in tegenstelling tot de schijn, nooit meer dan een benadering van de werke
lijkheid zijn. Zelfs als men geen rekening houdt met het feit, dat degene die informatie verstrekte,
er altijd belang bij had een bepaald beeld van de toestand te geven, dan blijkt bij simpele vergelij
king van de "statistische gegevens" met elkaar en met informatie uit andere bronnen, dat cijfers in
historische bronnen slechts één ding kunnen bewijzen, namelijk: dat ze onbetrouwbaar zijn. De
oorzaken hiervan zijn hoofdzakelijk de onduidelijkheid van de door de overheid gestelde vragen en
de tekortkomingen van degenen die de antwoorden gaven. Indien de uitleg van deze "statistieke"
vragen en antwoorden toen al een probleem was, mag men dat nü niet anders dan als een ernsti
ge waarschuwing opvatten.
Op 15 augustus 1808 richtte de landdrost in het departement Maasland een schrijven aan de ge
meentebesturen, om kenbaar te maken dat de koning (Lodewijk Napoleon, broer van Napoleon)
wenste "om meer van nabij bekend te worden met de tegenwoordige staat der fabrieken en
trafieken". De minister van binnenlandse zaken, die belast werd met de uitvoering van deze wens,
verwachtte hiervan "de opbeuring, verbetering en bevordering van de bloei van het vervallen
inlands fabriekwezen", hetgeen ook de koning zeer ter harte ging. De minister meende hiertoe
"niet alleen te moeten kennen de soort, en het aantal der fabrieken en trafieken, maar ook derzel-
ver voorleden en tegenwoordige toestand, teneinde door de onderlinge vergelijking van de betrek
kelijke staat derzelve te kunnen opmaken, welke middelen bij de hand zouden behoren te worden
genomen, om de instandhouding en bloei van elk der onderscheidene fabrieken en trafieken be
vorderlijk te kunnen zijn".
Aan de gemeentebesturen werden daarom tabellen met vragen gestuurd, vergezeld van een lijst
van bedrijven, waarover de minister geïnformeerd wilde worden. Voor alle zekerheid werd hierbij
opgemerkt, dat ook over fabrieken die niet op de lijst voorkwamen, informatie gewenst werd. De
vragen moest men door de fabrikanten en trafikanten laten beantwoorden2. In het Missiveboek
van het Gouds gemeentebestuur bevinden zich de antwoorden, gevat in de "Staat van Fabrieken
en Trafieken binnen Gouda in het Departement Maasland", voorzien van "consideration" van de
burgemeester, A.H. Metelerkamp3.
"Pijpenmakerijen.
Getal: 179 fabrikeurs, waarvan nog geheel of ten dele werkende zijn 124 fabrieken of winkels.
Vorige staat: in den jare 1751 klaagde men reeds over verval der fabrieken, men verzocht en ver
kreeg bij de staten van Holland een belasting op de invoer van vreemde pijpen-, echter was toen
het getal der fabrikeurs 374, zijnde het getal der pijpenbakkersovens geweest 29, welke alle be
stendig werkzaam waren, terwijl de fabriek in die tijd in goede staat was.
Tegenwoordige staat de pijpenbakkersovens zijn van 29 op 12 verminderd-, de overige zijn afge
broken of staan stil, terwijl de resterende nog geen 2/3 gedeelte bakken hetgeen tevoren gebak
ken werd, toen er 29 waren. Zijnde dus deze fabrieken thans in groter verval en kwijnender toe
stand dan dezelve immer geweest is.
3.OA 254, Missiveboek 1808-1811, ongedateerd, tussen 13 en 24 september 1808; overigens in verkeerde volgorde ingebonden,
hetgeen verwarring schept