IV Conclusies
14. Beeldsnijder in Gouda.
15. Lees: vereeringhe.
8
Aen selven noch betaelt de somma van hondert ende tsestich gulden, te weten hondertvijf-
tich gulden voor hemselven, ses gulden voor den oudsten ende vier gulden voor den jong-
sten zoon van Jan Simonszoon14 beyde met hem aan de voors. bailgie gewrocht hebbende,
hemlieden bij de burgermeesteren ende tresoriers tot een vereeringhe toegevoucht vermits
hij de voors. bailgie sulcx zoo starck, chierlijk, poiijt ende wel bequaem gemaect hadde, dat
hem de veeringhe15 in 't besteck geroert, met advys als vooren toegevoucht es, van der bij
ordonnantiën ende quitantie blijckende, 160 gulden.
Op basis van de in het bestek vermelde maten moet worden geconcludeerd, dat
'uyt de grondt' betekent, dat niet het marktveld, maar de vloer van de bel-etage of, zo men
wil, de bovenvloer van het bordes, het uitgangspunt was voor het bepalen van het hoogste
punt van de voorbailge. Vreemd is dit niet, want bij het stadhuis bestaat de parterre uit
een kelderverdieping en de ruimte die officieel in gebruik was als stadhuis begon op de
beletage. Bovendien was het oude bordes in hoofdvorm gelijk aan het tegenwoordige.'7
16. Opvallend zijn de twee draagfiguren of caryatiden met gekruiste armen en een kussen op het hoofd. Volgens E. Neur-
denburg in De zeventiende eeuwsche beeldhouwkunst in de noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1948) 284, vindt men
de kussens met kwasten op de hoofden van de pilasterfiguren reeds bij Han Vredeman de Vries (1524 - na 1604) en aan
monumenten die onder zijn invloed zijn ontworpen. Of Gregorius Cool een voorbeeld daarvan, niet ver van zijn geboorte
plaats Freiberg in Saksen, heeft gezien is niet zeker, maar wel mogelijk. Het leggen van een causaal verband tussen het
ontstaan van het bordes en het Goudse zakkendragersgilde, zoals gebeurt in Zeven eeuwen bouwen, een bij de Goudse
WV verkrijgbare stadswandelgids, is onjuist.
17. G.c. Helpers, De geschiedenis van het gebouw en zijn voorgangers, in: Zevende verzameling bijdragen van de oudheid
kundige kring Die Goude (Gouda 1952) 141.
In het bestek van de voorbailge wordt aangegeven dat het werk, gemeten 'uyt de
grondt', 17 1/2 voet hoog moet zijn. Het betreft hier de Rijnlandse voet, die overeenkomt met
31,39465 centimeter. Het hoogste punt bevindt zich, omgerekend naar het metrieke stelsel,
op 549 centimeter. Als wij de in het bestek genoemde maten van de afzonderlijke onder
delen die in het midden van de voorbailge zijn gesitueerd optellen, dan komen wij ongeveer
bij de genoemde hoogte uit: het pedestal is drie voeten, van het basement wordt de exacte
maat niet vermeld, de pilaar is zes voeten, het capiteel elf duimen, het pedestal onder de
leeuw drie voeten en de leeuw tenslotte drie en een halve voet hoog, opgeteld is dit 16
voeten en 5 duimen, plus de niet nader omschreven hoogte van het basement, wanneer dit
omgerekend wordt komen wij uit op 515 centimeter, waarbij nog de hoogte van het base
ment en de dikte van de voegen moeten worden opgeteld, wij komen dan dicht in de buurt
van de vijf en een halve meter. De hoogte van het voorwerk, het gedeelte waarvan werd
opgemerkt dat het 'rustyck ende net' gemaakt moest worden, is niet meegerekend. Dit on
derdeel van het bordes is ongeveer 2 meter hoog.16 Vergeleken met de situatie waarin het
bordes nu verkeert is 17 1/2 voet vrij hoog. Het renaissance bordes van Cool werd destijds
echter geplaatst voor een stadhuis dat gebouwd was in de gotische stijl, een bouwstijl die
gekenmerkt werd door verticale lijnen.