Goudse voorgeschiedenis 3. Hs. De Jager; De jong, Mariadevoties, 45-46. 11 Duiveluitdrijving: hs. De jager; De Jong, Mariaclevoties, 53. Panelen: hs. De Jager; De Jong, Mariadevoties, 45. 13 De voorgeschiedenis van het miraculeuze Mariabeeld wordt door pastoor De Jager uiteenge zet. Vóór de reformatie stond het in het O.LVrouwepand van de St. Janskerk te Gouda, op of bij een altaar dat geplaatst was aan de eerste pilaar bij het orgel. Het altaar was gefundeerd door en op het graf van Andries jansz van der Hee, die zich met zijn zoon liet portretteren op de deuren van het tabernakel dat het beeld omsloot. Van der Hee vestigde op een stuk land een rente om voor het beeld eeuwigdurend een lamp te laten branden. Reeds tijdens het verblijf in de St. Janskerk bewerkte het beeld wonderen, zoals de genezing op een donderdag van een kreupele, die voor het beeld zijn krukken liet hangen, en de heling van een blinde en van een melaatse op een zater dag. Deze genezingen zouden zich omstreeks 1532 hebben afgespeeld. Er was dan ook veel toe loop van mensen naar het Onze Lieve vrouwebeeld. Toen de Hervorming aanbrak en vernieling van de cultusvoorwerpen in de St. Janskerk dreigde, riep de magistraat de eigenaars van beelden op deze in veiligheid te brengen. De ouders van Niesje Jansdochter de Vrie zetten het beeld op zolder, en gedurende tachtig jaar werd aldus het beeld voor de geuzen bewaard. Die periode ein digde in 1657 of de laatste dagen van 1656, toen De Jager het beeld op zolder in het huis van Niesje jans in de Peperstraat terugvond en gedaan wist te krijgen dat zij het hem verkocht3) De Jager beroept zich voor zijn gegevens op mondelinge overlevering, zowel via Niesje jans als via anderen die van horen zeggen zich bewust waren van het wonderdadig karakter van het Mariabeeld. Een speciaal getuigenis wordt afgelegd door enkele duivels die, gepijnigd tijdens een uitdrijving waarbij De Jager het herontdekte beeld gebruikt, bijzonderheden meedelen over gene zingen die vroeger hebben plaatsgevonden. Bovendien steunt De Jager op enkele geschilderde afbeeldingen. Hij vertelt dat in 1660 het beeld in een tabernakeltje was geplaatst. Op de deuren van dit tabernakel waren aan weerszijden St. Catharina en St. Maria Magdalena afgedeeld, samen met (wat hij noemt) de stichters van het altaar Andries jansz van der Hee en zijn zoon. Met deze laatste is Pieter Andriesz van der Hee bedoeld. Het zou echter kunnen dat deze panelen (onderdelen van een altaarstuk?) oorspronkelijk niet bij dit beeldje behoorden.4) Archiefbronnen stellen ons in staat het door De Jager vertelde verhaal te controleren, in grote lijnen blijkt het betrouwbaar maar op détails moet de toedracht anders zijn geweest dan De Jager zich deze voorstelt Voor het merendeel van de door het beeld bewerkte wonderen is De Jager overigens onze enige bron. De evacuatie van het Mariabeeld uit de St. Janskerk moet hebben plaatsgevonden tijdens het begin van de Opstand, in 1572 of 1573.5> De Beeldenstorm van 1566 is aan Gouda voorbij gegaan, mede dankzij de inspanningen van de magistraat. Deze was tijdig gewaarschuwd, liet de poorten extra in de gaten houden, legde een wacht van schutters op het stadhuis en liet tijdens de jaar markt de St. Janskerk sluiten na de diensten en van binnen en buiten bewaken.6) Dit optreden leverde het stadsbestuur een eervolle vermelding onder de goede steden van koning Philips II op én de opdracht van een boekje over beeldendienst door de bekende Delftse pastoor Martinus o C.C. Hibben, Gouda in revolt. Particularism and pacifism in trie revolt of the Netherlands 15/2-1588 (Utrecht 1983) 32, op basis van gegevens uit het vroedschapsboek. 5' Kronenburg, Maria's heerlijkheid, 481, brengt deze episode ten onrechte met de Beeldenstorm in verband.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 1997 | | pagina 15