14
8> Naar LA. Kesper, 'De Goudsche vroedschap en de religie', Bijdragen Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde 4e
reeks 2 (1902) 391-428 en C.C. Hibben, Gouda in revolt. Particularism and pacifism in the revolt of the Netherlands 1572-
1588 (Utrecht 1983) 84-93. De belangrijkste bronnen zijn de vroedschapsresoluties en de kerkmeestersrekeningen voor de
jaren 1572/3.
Duncanus.7) Uit geen enkel gegeven blijkt dat in dit jaar het kerkmeubilair uit de St. Janskerk is
verwijderd. De komst van Van Swieten naar Gouda op 21 juni 1572 leidde daarentegen wél tot een
trapsgewijze ontruiming van de St. Janskerk, deels tegen de zin van de magistraat, deels met zijn
schoorvoetende medewerking. Op 10 juli van dat jaar plunderde een menigte de St Janskerk en
dreigde deze in brand te steken. De kerk werd daarop gesloten: missen zouden er niet meer wor
den gehouden. Twee weken later eiste van Swieten dat de kerkmeesters de schatten van de St
janskerk zouden inleveren. De vroedschap machtigde de kerkmeesters daarop om ze nog onder
zich te houden, maar dan zo veel mogelijk verborgen. Het ging hierbij hoofdzakelijk om het edel
metaal, waarvan korte tijd daarop een grote hoeveelheid naar Dordrecht werd gebracht om te
worden omgesmolten ten behoeve van de oorlogvoering. Maar in september, bij de nadering van
de beruchte Lumey, de graaf Van der Marck, werden plannen gemaakt zoveel mogelijk goederen
op het kasteel in veiligheid te brengen.
op 3 oktober kregen de kerkmeesters instructie om de St Janskerk goed te bewaken, even
eens met het oog op de troep van Lumey. in de winter van 1572/3 deed de vroedschap vergeefse
moeite om de St. Janskerk weer voor de rooms-katholieke eredienst open te stellen. Nadat op 8
februari 1573 de calvinisten de kerk gekraakt hadden, sloot de vroedschap deze opnieuw en zette
er schutters op wacht. Er volgde een nieuwe aanval van de zijde van de calvinisten, die dreigden
het crucifix te vernielen, en toen de Staten van Holland tenslotte de uitoefening van de rooms
katholieke eredienst verboden, stelden de calvinisten zich definitief in het bezit van de kerk. In april
1573 werd het sacramentshuis verwijderd en in december werd ook het hoogaltaar afgebroken.8)
Hoewel een bevel om de beelden in veiligheid te brengen niet direct is overgeleverd, past dit toch
uitstekend in de woelige gebeurtenissen in het jaar na 21 juni 1572. Nog in het midden van de
zeventiende eeuw zouden, volgens het onwelwillende getuigenis van dominee Sceperus, heel wat
beelden in stoffige hoeken op Goudse zolders hebben gestaan.’) Eén van die beelden kan dus heel
goed het door De Jager herontdekte Mariabeeldje zijn geweest
De twee families die bij de (stichting en) conservering van het beeld betrokken zijn geweest,
Van der Hee en De Vrie, behoorden tot de Goudse elite en hebben voldoende sporen nagelaten.
Andries Jansz van der Hee was vroedschap van Gouda en bekleedde in de jaren 1524-1548 fre
quent het ambt van schepen. Na zijn overlijden in 1558 vestigden zijn executeurs-testamentair een
memoriefundatie op één van de O.LV.-altaren in de St. Janskerk. Zijn zoon, die zich eveneens op het
al genoemde paneel liet vereeuwigen, was Pieter Andriesz van der Hee. Deze bracht het tot sche
pen van oudewater (niet tot burgemeester, zoals De Jager vermeldt).
71 Goede steden: H.A. Enno van Gelder, Correspondance franpaise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Panne, avec Phi
lippe lil delen (Utrecht 1925-1942) III, 62. De suggestie van I. Walvis, Beschryving der stad Gouda II (Gouda en Leiden 1714)
105 dat de koning speciaal Gouda zou hebben gefeliciteerd met het optreden tijdens de Beeldenstorm is onjuist. Het
geschrift van Duncanus: Een cort onderscheyt tusschen godüjke ende afgodissche beelden (Delft 1567). Over hem: P. Woor
deloos, Pastoor Maarten Donk (Wredn en Brussel 1948) vooral 11,10-11 en 116.
91 Ds. jacobus Sceperus, Geschenck opgeseyde St. Nicolaes avont, aen allen ingesetenen van Gouda, welcke Godts woon en
waerheyt nevens haer zaelicheyt liefhebben en betrachten (Gouda 1658) 122-123: beelden werden verborgen 'in het
weeshuys, onder de daecken in eensaemheyt gehouden, by de vleermuyse, in stoff en rag der spinnecoppen, en hebben
dese smaetheydt soo lytsaemich verdraegen, datse in den tyt van in de tachtentich [sic] jaeren, niet een enckel woort of
wenck van onverdult of wraecklust gesproken of gegeeven hebben'.