Stichting van de kerk te Waddinxveen
17)
Sceperus, Geschenck op geseyde St Nicoiaes avont, 173-178.
18)
Hs. De jager; De Jong, Maria devoties, 54-55.
17
De andere versie van het verhaal die Sceperus optekent rept van drie duivelen, waarvan er
één al eerder te Gorinchem was verdreven. Deze versie staat wat dichter bij het verhaal zoals De
Jager zelf het vertelt. Van de twee overgebleven duivelen is er één stom. De ander, nu 'Pol' gehe
ten. was niet alleen een talenwonder, maar hij beschikte ook over de gave van de helderziendheid,
zodat hij aan alle bezoekers en aan Margaretha zelf hun zonden openbaarde. Door toedoen van de
duivelen brak de bezetene twee ribben, maar toen de exorcist ze uitdreef, dwong hij ze tevens de
aangerichte schade te herstellen. Op het moment van uitdrijving verlieten ook een pad en een
slang het lichaam van Margaretha.17»
Uiteraard is de weergave van deze voorvallen door ds. Sceperus niet welwillend. Hij noemt
De Jager niet rechtstreeks bij naam, maar duidt hem spottend aan als 'Duivel-jager'. Margaretha
stelt hij voor als de brak (jachthond) van de duiveljager, en hij insinueert dat bezetene en exorcist
eigenlijk op jacht waren naar profijt. Maar tegelijk waarschuwt hij De Jager dat Pollenburg wel eens
met zeven duivelen zou kunnen terugkeren en dan hem te grazen nemen. Het Goudse publiek
houdt hij voor zich door duivelverhalen niet te laten bedotten. Opmerkelijk is, dat ds. Sceperus niet
van het wonderdadige Mariabeeld rept de enige verwijzing naar Maria in zijn relaas is de door
Pollenburg uitgestoten laster.
Nadat Margaretha van haar kwelgeesten was bevrijd - we keren nu terug naar de versie van
De Jager - raakte zij door toedoen van Maria geheel genezen. Nog drie jaar later woonde zij, gezond
en wel, bij De jager en zijn zuster in huis. Op aanwijzing van de duivels was de schuilkerk gekozen
als vaste verblijfplaats voor het wonderbeeld. Het werd er geplaatst in het tabernakel met de be
schilderde deuren. Het deed nog meer wonderen, die door De jager werden aangetekend in een
boek dat inmiddels verloren is gegaan. Eén van die wonderen was de spontane ontbranding van
een voor het beeld geplaatste lamp die was uitgegaan, sindsdien hield men deze lamp altijd bran
dende. Het beeld was in deze tijd versierd met een grote zilveren en twee gouden kettingen.18»
Maar Cornells de Jager en zijn zuster beschouwden dit niet als de definitieve toestand: in een
schuilkerk kwam het niet tot zijn recht. Daarom deden zij de gelofte dat de langstlevende het
beeld in een openbare kapel of kerk zou plaatsen, waar het door het volk zou kunnen worden
vereerd. Toen Cornelia als eerste overleed, kwam de uitvoering van deze taak bij Cornells de jager
te berusten. Over de wijze waarop toen de statie te Waddinxveen tot stand kwam tekende De
Jager in 1667 een verslag op, waarin de nadruk ligt op de leiding die Maria zelf aan de ge
beurtenissen gaf. omdat we voor de stichting vrijwel geen van De Jager onafhankelijke bronnen
hebben, volgen we zijn relaas, hoewel dit in de dateringen enkele ongerijmdheden vertoont.19»
Om zijn plannen te kunnen uitvoeren stelde De Jager zich ter beschikking van zijn superieu
ren, die hem een standplaats toewezen. Maar op voorzienige wijze kwam hij tijdens een wandeling
bij een andere priester te Waddinxveen terecht: deze maakte hem duidelijk dat daar een geschikt
arbeidsveld voor hem lag. Tijdens enkele bedevaarten naar O.LVrouw van IJsselstein legde De jager
de contacten met de bisschop (bedoeld zal zijn óf de apostolisch vicaris Boudewijn Cats of de co
adjutor Johan Van Neercassel), die hem toestond de eerder toegewezen standplaats voor Wad
dinxveen te verruilen, op Pinksteren (18 mei) 1662 kon De jager zijn eerste preek aldaar houden.
19r Gelofte: hs. De Jager-, Kronenburg, Maria's heerlijkheiil, 482-483; De Jong, Mariadevoties, 46-47. Relaas van de stichting:
hs. De jager; Kronenburg, Maria's heerlijkheid, 483-485; De Jong, Mariadevoties, 47-48; 50-51.