EEN LEIDSE LOBBY IN (GOUDA
doorR.CJ van Maanen
R.C.J. van Maanen, "De ongemakkelijke verhouding tussen Leiden en Rijnland”, in Historisch Tijdschrift Holland 28/3 (1996) 139-148.
3. Gemeentearchief Leiden, Stadsarchief 1574-1816, inv.nr. 5455.
25
De tiende juni 's avonds om 9 uur kwam het gezelschap in Gouda aan, na een rit van twee
en een half uur vanuit Schoonhoven, waar het jacht vervangen was door twee gehuurde koetsen.
Onmiddellijk liet men vragen naar de heer van Bleskensgrave, die zich echter liet verontschuldigen.
Hij was al naar bed, om des anderen daags vroeg op te staan om naar Den Haag te varen.
De volgende dag ontmoette de Leidse delegatie eerst burgemeester Abbesteeg, die dicht bij het
hotel woonde. Hij toonde zich zeer genegen tegenover de Leidse wens. Maar veel had men daar
niet aan, want wegens ziekte kwam deze burgemeester al een tijd niet meer op het stadhuis en
dat zou niet binnenkort veranderen. Hij wist niet eens dat de kwestie op de agenda stond. Daarna
volgde een gesprek met burgemeester Van Eijck. Deze zou de Goudse delegatie naar de Statenver
gadering leiden. Hij stond gunstig tegenover de Leidse kandidaat De beide andere burgemeesters
waren helaas afwezig. Tenslotte werd de pensionaris (en oud-burgemeester) Van der Dussen opge
zocht. Deze verontschuldigde zich dat hij slechts als ambtenaar kon spreken, maar verzekerde dat
hij, als hij stemrecht gehad zou hebben, zeker de Leidse kandidatuur zou hebben gesteund. Hij
wenste in ieder geval veel succes toe.
3. MJ. Druyvesteyn, "Johan van den Bergh, burgemeester van Leiden" in: Leids laarboekie 75 (1983) 106-118. Th. Lunsing Scheurleer
e.a. Het Rapenburg Geschiedenis van een Leidse gracht, via (Leiden 1992) 256-258.
De reis begon op 1 juni 1725. Deels per zeiljacht, deels per schip trok men veertien lange
dagen van stad naar stad en probeerde dan een burgemeester, pensionaris of andere gedeputeer
de ter dagvaart te spreken te krijgen. Regen en ontberingen werden getrotseerd en gedwongen
oponthoud nam men voor lief. Het bleek een succesvolle reis. Op 20 juni kon Van den Bergh in de
vroedschapsvergadering meedelen dat diverse steden de Leidse kandidatuur in de Statenvergade
ring zouden steunen. Aan sommige was wel beloofd dat Leiden in bepaalde voorkomende gevallen
ook voor hun kandidaat zou stemmen.
pij iedere vacature van dijkgraaf van het hoogheemraadschap van Rijnland sinds 1669 deed de
I—stad Leiden haar uiterste best deze door een Leidse regent veivuid te krijgen.1 Zij voerde daar
I J tal van argumenten voor aan, maar noch in 1669, noch in 1670 (de zojuist benoemde dijkgraaf
was al snel overleden), noch in 1707 is het gelukt dit gewichtige ambt in de wacht te slepen. Toen
in 1725 de functie weer vacant raakte, gooide de stad het over een andere boeg. Behalve dat zij nu
een zeer zware kandidaat voordroeg - mr. Johan van den Bergh, oud-burgemeester, die tal van
hoge posten in gewestelijke en in Generaliteitsdienst had bekleed2 - besloot de vroedschap dat
een zware deputatie een reis moest gaan maken langs alle Hollandse stemhebbende steden, zo
wel in het Noorder- als in het Zuiderkwartier.3 Een dijkgraaf werd benoemd door de Staten van
Holland. De stemmen van de steden waren daarin van doorslaggevend belang.
Van den Bergh zelf voerde het gezelschap aan, in zijn kwaliteit van presiderend burgemees
ter, welke functie hij op dat moment bekleedde.