Tot slot
32
De 'papieren oorlog' heeft ook in Gouda gewoed, ook al zijn daar weinig tastbare getuigen
van overgebleven. Dankzij de nu gepubliceerde paskwillen hebben we een kijkje kunnen
nemen in zaken waarover Gouwenaars zich aan het eind van de zestiende eeuw druk maak
ten. Duidelijk zal zijn, dat het vooral de tegenstelling gereformeerd versus rooms-katholiek
was, die de gemoederen bezig hield. Althans in bepaalde kringen. Het zal voornamelijk de
laag geweest zijn, die in potentie in aanmerking kwam voor stedelijke ambten, waarin die
godsdienstige tegenstelling het hardst gevoeld werd. Mensen werden minder gekozen op
grond van hun bestuurlijke capaciteiten, dan op grond van hun religie. Dat kunnen we ten
minste lezen in de laatste strofen van zowel het Pasquille, gheplact ter Gouwe..., als in de
laatste strofen van het antwoord daarop, in die kringen was de haat en de nijd natuurlijk het
grootst.
in die - toch hogere - kringen luchtte men het hart blijkbaar ook op een meer literaire
manier. De vervaardiging van dergelijke teksten impliceren scholing. Het zal duidelijk zijn dat
de macaroni-verzen van het eerste paskwil niet door Jan en alleman begrepen werden. Het
beoogde minstens een publiek dat enige kennis van het Latijn bezat, maar ook een publiek
dat het symbool van het vierkante kruis en de initialen en motto's kon herkennen en inter
preteren. Het tweede paskwil is beter te begrijpen. Het is een klacht op een actuele gebeur
tenis die, uit de aard der zaak, door de katholieke schrijver willens en wetens verkeerd is
voorgesteld. Het antwoord op dat paskwil trekt de verkeerde voorstelling recht. Hierbij wil ik
tenslotte opmerken dat de auteur van het Antwoorde... technisch gezien het beste (minst
rammelende) dichtwerk heeft afgeleverd.
We moeten dus goed in de gaten houden, dat Gerrit Aertsz. niet veroordeeld is, omdat
hij katholiek was, zoals de schrijver van het paskwil zegt, maar omdat hij de katholieke ere
dienst opgevoerd heeft. Het verbreiden en het uitoefenen van de katholieke religie was
strafbaar, niet het hebben van een bepaald geloof. Inderdaad heeft de vroedschap dit, zoals
de dichter van het antwoord al zegt, in een drietal plakkaten ’tegen de conventiculen des
Pauesdoms’ bepaald, namelijk in 1586, 1590 en 1591.22
In de laatste twee strofen verklaart de auteur van het antwoord de handelwijze van de
schrijver van het paskwil uit afgunst en belustheid op beroering. Afgunst op hen die banen
bezitten die de schrijver van het paskwil wei zou willen bekleden, maar daartoe is hijon
waardig en onbekwaam. En belustheid op beroering, omdat hij met zulke paskwillen de bur
gers tegen de stedelijke overheid wil opjutten. Tenslotte maakt de auteur van het antwoord
een smalende opmerking over het feit dat de dichter van het paskwil de namen van de ma
gistraten op woordspelige wijze in zijn tekst verwerkt heeft: alleen maar om te laten zien dat
hij zichzelf knap vindt.
is. overigens komt de vermelding dat het gebeuren op Pasen plaatsvond alleen in dit gedicht voor, in het vonnis wordt de
dag niet nader gepreciseerd; daar staat slechts 'onlancx inder nacht’.
2:. Gouda, SAHM, OW, inv.nr. 46, fol. 196r en inv.nr. 91, fol. 18v en 29v.