106
Economische ontwikkeling
Een belangrijke motor achter de bevolkingsontwikkeling is de stedelijke economie. In
de middeleeuwen was die geregeld in ambachtsgilden. De economische regulering
was in handen van de stedelijke overheid. Per bedrijfstak vaardigden de magistraat
en de vroedschap ordonnanties en bepalingen uit. Voor de juiste uitvoering daarvan
moesten de gilden zorgdragen. Zij zagen toe op kwaliteitscontrole, op het veilig
stellen van de concurrentiepositie van de Goudse neringdoenden ten opzichte van die
van buiten de stad, en op de interne regulering van arbeidstijden, lonen en prijzen.
Tot de Frans-Bataafse tijd blijft het gildensysteem functioneel. Met de opheffing van
de gilden in de periode 1795-1798 verandert de economische structuur. Onderzocht
moet worden hoe de verandering verliep.
Bevolkingsontwikkeling
Dat Gouda tot in de twintigste eeuw nauwelijks stadsuitbreiding heeft gekend, komt
voornamelijk doordat het bevolkingsaantal weinig groeide. Bovendien zorgde, aan
het eind van de zestiende eeuw, na de overgang van de stad naar de Prins, de sloop
van de religieuze gebouwen (kloosters, kapellen) en het kasteel voor grote lege
terreinen, die uitbreiding buiten de singels onnodig maakte. Waarschijnlijk was de
bevolkingsdruk in die tijd, rond 1572, wel zo groot, dat men nog in de zestiende
eeuw' overging tot herinrichting van die gebieden ten behoeve van de civiele
bevolking. Aanvankelijk werden de panden (al of niet opnieuw ingedeeld) ter
beschikking gesteld voor bewoning (o.a. ook voor de religieuzen), of als werk
plaatsen voor de tapijtindustrie. Op een later tijdstip zijn de meeste gebouwen alsnog
gesloopt Ook het gebied rond de huidige waag is het resultaat van een bewuste
herinrichting.
Een factor die in deze periode tot een tijdelijke bevolkingstoename leidde
was een stroom vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden. De toenemende
bevolkingsdruk resulteerde in een toename van het aantal stegen en sloppen.
Later, als ook door diverse oorzaken de bevolkingsdruk afheemt, verdwijnen ze. Hoe
precies de bevolkingsontwikkeling fluctueert (door migratie, geboorte en sterfte) is
voor de vroegere periode lastig te achterhalen. Vanaf circa 1700 zijn er duidelijker
patronen en tendensen te herkennen. Absolute aantallen kennen we door de
volkstellingen uit 1792 en 1795. Voor de latere periode (1812-1922) wordt aan
sluiting gezocht bij de ‘Historische Steekproef Nederlandse Bevolking’, die op basis
van gegevens uit de bevolkingsregisters steekproefsgewijs demografische ontwikke
lingen analyseert.