landse kamers, namelijk de ‘caerte’ van de Haarlemse kamer de Wijngaardranken
van vóór 1570 en die van de Witte Violen te Voorschoten, daterend uit 1639. De
Goudse zit daar, qua datering, tussenin. Overigens moet de Goudse kamer al in
1525 een ordonnantie gehad hebben, maar daar is geen spoor meer van.30
Vanaf het moment dat in 1607 de Goudse ordonnantie door de magistraat
goedgekeurd was, zien we de leden van De Goudsbloem een grote activiteit ont
plooien. We mogen vermoeden dat er een krachtige animator in het bestuur
gekomen was, die lange tijd de touwtjes behoorlijk stevig in handen had.
In de ‘Caert ofte ordonnantie van de Rethorijckers der Stede van der
Goude’ wordt in 37 artikelen bepaald waaraan de kameristen zich dienden te
houden.31 We moeten ons realiseren, dat we door middel van de ‘caert’ geen
afgerond beeld krijgen van het doen en laten van de leden. Slechts die
aangelegenheden waarop (altijd negatieve) sancties stonden, zijn expliciet uitge
legd. De gewone, dagelijkse gang van zaken hoefde natuurlijk niet nader
gereguleerd te worden. Die ontgaat ons daarom, helaas.
Uit het reglement blijkt onder andere dat de reguliere bijeenkomsten iedere
zondagmiddag vanaf twee uur plaatsvonden (strofe 1). Opmerkelijk is dat er
sprake is van een soort ‘zomertijd’ en ‘wintertijd’ (strofe 16): van Heiligmis
Allerheiligen: 1 november) tot Vrouwlichtmis (2 februari) moest men uiterlijk
om zeven uur ‘s avonds naar huis; van Vrouwlichtmis tot Heiligmis mocht men
een uur langer blijven. Om lid te worden van de rederijkerskamer De
Goudsbloem, moest men tien stuivers betalen en een fraai bewerkt stuk tin van
een pond geven (strofe 4 en 5). Misschien zijn bij zulke gelegenheden de tinnen
voorwerpen geschonken die opgesomd staan in een inventaris uit ca. 1564.32 Al
met al bezat de kamer op een gegeven ogenblik zoveel tin dat ze er geen raad
meer mee wisten. In 1603 kreeg de kamer toestemming van de magistraat om een
hoeveelheid tin te verkopen en daarvoor in de plaats voor een evenredige som
zilverwerk aan te schaffen.33
30
Gouda, SAHM, OA Gouda, inv.nr. 43 (Vroedschapsboek 1522-1558), f. 56v: (16 juni 1525)
'Item aengaende die brieven die de Retorickers begerende zijn be[ze]gelt te hebben over
huerluyden tot conservacie van huerluyden earner etc. Is ghesloeten datmen hemluyden bezegelen
sal hoeren voers. brieven, behouden den heer zijn recht.' De interpretatie van deze passage door
Van Boheemen en Van der Heijden 1999, dl. 1, p. 51 lijkt mij onjuist; zie ook aldaar dl. 2, p. 263
(lees voor 'sijnende'; 'etc.').
31 De 'Caert' is afgedrukt in de bijlage.
37
Gouda, SAHM, OA Gouda, inv.nr. 2812. Zie ook Van Boheemen en Van der Heijden 1999,
dl. 2, p. 259-260.
33 Gouda, SAHM, OA Gouda, inv.nr. 91 (Kamerboek 1601-1607), f. 44r: (29 augustus 1603)
Burgemeesteren der Stede vander Gouda hebben geaccordeert ende accorderen mits desen dat de
Rethorijckers sullen mogen vercopen zoe veel tinne als hem goedduneken zal; mits de penningen
11