Zo hoefden zij niet toneel te spelen, refreinen te maken of liedjes te zingen (zie
strofe 10). Maar in het algemeen moesten zij dezelfde dingen doen als de
broeders. Waar nodig wordt in de ‘caert’ expliciet vermeld dat zij niet ontzien
werden waar het boetes betrof.
Uit de broeders werden de hoofdmannen gekozen (strofe 19). Dat
gebeurde op St. Catharinadag (25 november), wanneer de kamer haar jaarlijkse
maaltijd hield. De keuze van die dag had te maken met de oorspronkelijke
patroonheilige van de kamer, Catharina van Alexandrië. Bij deze gelegenheid
mochten ook de vrouwen aanwezig zijn. Men koos of herkoos op die dag ook de
keizer, de prins en de factor. Dit zijn de enige hoofdmannen die de ‘caert’ ver
meldt. Uit andere bronnen weten we dat de Goudse kamer nog andere functies
kende. Zo was er in 1620 een schaftmeester (Jan Adriaensz. Schoon) en een
vaandrig (Dirck Crijnsz. Verveen, dezelfde die in 1616 als broeder intrad).40 In
1642, bij de fusie met de Vlaamse kamer de Balsembloem, werd Lodewijck
Aertsz. tot vaandrig benoemd en Harmen Kegels tot schaftmeester, terwijl Floris
Jansz. de functie van keizer kreeg en Ruth Jansz. die van prins.41
Tot de taak van de keizer of de prins behoorde onder meer het bijeen
roepen van de kamer (strofe 23). Dat wil zeggen: buiten de normale bijeenkomst
van iedere zondag vanaf twee uur (strofe 1). Een andere belangrijke taak van de
hoofdmannen was ervoor te zorgen dat de kamer niet zonder bier kwam te zitten.
Hiertoe moest één van hen (indien nodig) iedere maandag rond vijf uur bij de
kamer bier laten bezorgen (strofe 13). Tot de taken van de factor, ten slotte,
behoorde de hele organisatie van de literaire aangelegenheden: het schrijven van
de nieuwjaars- en meiverzen en refreinen; het schrijven van andere gelegen
heidsstukken; en het verdelen en innemen van de rollen voor de toneelspelen
(vgl. strofe 7, 12, 29, 35). Indien deze laatste taak ruim een eeuw eerder ook al
tot die van de factor behoorde, moet mr. Willem de Barbier in 1493 factor
geweest zijn. Hij werd immers verantwoordelijk gesteld voor de verdeling der
rollen.
In het jaar 1606 en 1616 moet een zekere Hendrik Lucasz. Sas factor zijn
geweest.42 Hij wordt althans als auteur genoemd van rederijkersspelen die in die
40 Gouda, SAHM, ONA Gouda, inv.nr. 83 (Notaris C. v.d. Houff), f. 226r (27-7-1620).
41
Gouda, SAHM, OA Gouda, inv.nr. 99 (Kamerboek 1641-1645), boek 1642, f. 68r. Zie ook
Docter en Van Delft 1992, p. 217.
42 Zijn voorletter en -naam hebben geleid tot nogal wat verwarring. In een aantal gevallen wordt
de voornaam of initiaal gewoon weggelaten (Schotel 1864, 2, p. 42-52; De Vooys 1941, p. 169,
Docter en Van Delft 1992, p. 209 en 216-217). Soms komen we I. Lucasz. Sas tegen (Hummelen
1968, 3 L 10, 3 Q 11). Smits-Veldt blijkt zelfs te weten dat hij Jacob heette (Smits-Veldt 1983, p.
29. Waarschijnlijk ten gevolge van de (onjuiste) vermelding in de beschrijving van Levenders
Reden-feesl, oft Amsteladams Helicon, Amsterdam 1624 in de Bibliotheca Belgica, dl. IV, p. 865-
14