en tenslotte als keizer.45 Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat de bloeipe riode van de Goudse kamer in de eerste helft van de zeventiende eeuw voorname lijk te danken is aan Hendrik Lucasz. Sas. Misschien waren in november van 1616, door het succes van de Goudse kamer in Vlaardingen eerder dat jaar, de bovengenoemde nieuwe leden toegetreden? De in Vlaardingen verzamelde rederijkerskamers hebben hun blazoen geschonken aan de organiserende stad. Deze geschonken blazoenen, waaronder het Goudse, zijn nog aanwezig in het stadhuis van Vlaardingen.46 Dit brengt mij bij het ‘mysterieuze blazoen’ dat Docter en Van Delft zoveel hoofdbrekens kost.47 Het betreft een 18e eeuwse gravure naar een - waarschijnlijk geschilderd - origineel uit 1618 of 1619. Het jaartal is af te leiden uit het randschrift, dat een datumrijm is: ‘LIefd reCht. VVaerhIldt. ghLooef VVaer VuL standfijghelldt en hoop heer MaXentIVs VaLsCh gheVoeL helldensCh zeed Werpen neer’.48 Telt men de romeinse cijfers bij elkaar op, dan krijgt men, al naar gelang men leest ‘VuL standlghelldt’ (wat het meest logisch zou zijn) of ‘VuL standghelldt’ (wat het - gekopieerde - randschrift heeft), het jaartal 1619 of 1618.49 Waar Docter en Van Delft vooral moeite mee hebben, is de toeschrijving van het blazoen aan een rederijkerskamer. Dit is nogal verwonderlijk, omdat de iconografie grote overeenkomsten vertoont met het blazoen dat in Vlaardingen hangt en het blazoen dat als gravure is afgebeeld in het derde deel van C.J. de Lange van Wijngaerdens geschiedenis van Gouda.50 Vanzelfsprekend betreft het een blazoen van De Goudsbloem: de afbeelding van Catharina wijst daar al op en wat Docter en Van Delft als ‘nar’ omschrijven (p. 215), is in werkelijkheid keizer Maxentius, die in de iconografie door Catharina onder de voet gelopen wordt. Doorslaggevend is dat de gravure als titelprent 15 Zie voor Michiel Reyniersz. noot 7 hierboven. Dat Sas de opvolger van Michiel Reyniersz. was, is ook al gesuggereerd door C.J. Van Veen 1987, p. 13 (hij introduceert de mislezing Michiel Reygersz.die Docter en Van Delft hebben overgenomen). 16 Ze zijn alle beschreven (en afgebeeld) in Sigal 1952. Het bericht in de Goudsche Courant van 2 april 1997 dat getracht zal worden het Goudse blazoen terug te halen naar Gouda, berust gelukkig op een misverstand: brief van de museumdirecteur mevr. dr. N.C. Sluijter-Seijffert, d.d. 19 juni 1997. 17 Docter en Van Delft 1992, p. 215-216. 48 Bij de translitteratie van het randschrift door Docter en Van Delft 1992 op p. 215 is het grootste deel ervan weggevallen; zij laten bovendien niet zien dat het een datumrijm is. 49 De W is voorgesteld als VV. Overigens loopt het vers grammaticaal niet erg goed: men zou verwachten hoop In de heer Dan zou het datumvers wijzen op 1620 (of 1619). 511 De Lange van Wijngaerden 1879, p. 97; bij Docter en Van Delft 1992 afgebeeld op p. 201. Ook van dit blazoen kunnen Docter en Van Delft het randschrift niet foutloos overnemen: waar zij beneyn schrijven (p. 197) leze men beneven. (De gravure heeft overigens foutief benevn.) 17

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 1999 | | pagina 19