De vroegste geschiedenis van De Goudsbloem
Algemeen wordt aangenomen dat de Goudse rederijkerskamer De Goudsbloem is
opgericht in 1436/1437. Het jaartal komt overigens pas voor het eerst
ondubbelzinnig voor in 1785, toen men de kamer heroprichtte: ‘Schikkingen en
Wetten voor de kamer van Rhetorica genaemd de Goudsbloemen, daer men
schryft: Uit jonsten begrepen. Te Gouda opgerigt in den jaere 1437 en her
nieuwd in den jaere 1785’.8 Maar al een eeuw eerder werd in een nieuwjaarslied
recent de bijdrage ‘Goudse rederijkerskamers in een roerige tijd (1546-1642)’
van M. Docter en M. van Delft.5 Maar ook dit overzicht steunt zwaar op ouder
en verouderd onderzoek, zoals dat van het - qua naam zo bij elkaar passende -
duo Kops en Schotel.6 Het artikel van Docter en Van Delft is daarom (mede door
slordigheden) niet op alle punten betrouwbaar.7 Daarnaast was het bronnen
materiaal dat inzicht geeft in het reilen en zeilen van de kamers vrijwel niet
ontsloten. Mijn artikel dat ik voor de Walvisprijs heb ingestuurd was voor een
groot deel gebaseerd op eigen bronnenonderzoek, waardoor nieuwe feiten boven
water kwamen. Nu de bronnenstudie van Van Boheemen en Van der Heijden
verschenen is, kan ik mij in deze publicatie op andere zaken richten. Ik zal hier
twee aspecten uit de geschiedenis van de Goudse rederijkerskamer De Gouds
bloem lichten. Ten eerste de oudste geschiedenis van de kamer: wat is er bekend
uit de vijftiende eeuw? En ten tweede wil ik proberen de gildebrief of ordon
nantie van de rederijkerskamer De Goudsbloem te interpreteren. Hierbij kan ik
passages uit de tekst aangrijpen om dieper op de Goudse rederijkerij in te gaan.
5
7
4
Zie noot 4. Later verscheen nog een summier overzicht in Hulshof 1996, maar dit is louter een
samenvatting van Docter en Van Delft 1992.
6 Kops 1774 en Schotel 1864. Voorts speciaal over Gouda het hoofdstuk over de rederijkerskamer
in De Lange van Wijngaerden 1879.
Enkele slordigheden: op p. 205 staat dat in een onduidelijk jaar (1584?, 1610?) Michiel
Reygersz. factor van De Goudsbloem was, de bronverwijzing in noot 35 vermeldt inv.nr. 2140 van
het Oud Archief Gouda, maar dat is een rekening van ontvangsten en uitgaven van de 100e
penning over 1694, 2e heffing, 2e termijn (liet moet zijn: OA Gouda, inv.nr. 1240 (stadsrekening
over 1594), f. 41r, zie Van Veen 1987, p. 13), overigens heeft het origineel Michiel Reyniersz.', op
p. 209 wordt vermeld, dat de Goudse kamer in 1603 in Schiedam mocht aantreden, de bronverwij
zing in noot 51 is echter naar de toestemming om naar Haarlem te mogen reizen in 1606; op. p.
210 wordt vermeld, dat de magistraat het verzoek afwees om een "spel van sinne over de
Nederlandse troubelen tot den jare 1582" te mogen opvoeren, de verwijzing in noot 58 is naar
inv.nr. 940 van het Oud Archief Gouda, maar dit nummer betreft een 'Plan tot het droogmaken
van de gecombineerde Zuidplas, opgesteld door Jan Evenblij te Gouda, 1792 en 1793'. En zo zijn
er meer dingen die op haastwerk wijzen,
g
Afgedrukt in de Mengelwerken.