De inning van het hofstedegeld vanaf de 19e eeuw 56 Aan de rechter dus de beoordeling of de eisers bevoegd zijn om de somma van de gedaagde te vorderen en of de gedaagde op grond van de bestaande wetten kan weigeren. Zijn reactie is duidelijk: Vanaf het begin van de 19e eeuw wordt zowel versneld afgelost als geweigerd om te betalen. De op Keizerstraat 6 wonende Simon Spamaay weigert in 1829 zijn 7,5 ct hofstedegeld te betalen. Hij wordt door de Regenten van de Gasthuizen direct voor de rechter gesleept. Het vonnis van deze zaak is bewaard gebleven.20 De zaak is interessant, omdat de rechter een mening geeft over de betekenis van het hof stedegeld en over de andere grondwettelijke privileges van voor 1795. Wij hebben daarom een deel vrijwel woordelijk overgenomen: 20 SAHM: Gasthuisarchief, inv.nr 628; 'Vonnis van de vrederegter van het kantoor Gouda, district Rotterdam, Provintie Zuid-Holland'. 'Overwegende dat reeds meer dan anderhalve Eeuw de Gasthuizen binnen deze I stad bezitters van het regt van het heffen van gemelde hofstedegeld zijn en I reeds destijds de grond, waarop het gebouw en Erf van de gedaagde is i geplaatst, daarmede is bezwaard geweest en door de vorige bezitters evenals door hen gedaagde als een Wettig Serviteit Jaarlijks aan de Gasthuizen is I voldaan, en daarmeede aan hem is overgegaan. 'De Eischers hebben in Juditio gepersisteerd bij den Eisch om te betaalen de I somma van zeeven en een halve Cents wegens een jaar hofstedegeld, staande op huis en erve in de Keizerstraat geteekend met de letter S 58-57 binnen deze i stad, aankomende de Gasthuizen voormeld, Verscheenen Mey achttienhonderd negenentwintig en wijdes in de kosten. Den Gedaagde Sparnaay heeft bij zijn Antwoord op deze Vordering I I geconcludeert dat den Eischen op en tegen hem gedaan en genoomen aan de Eischers zal worden ontzegd met de Kosten; int hoofden dat de Vordering van 1 de Eischers, zoo zij ageeren, door hem word beschouwd als ongekwalificeerd, I I niet steunend op eenig primitief contract of Wettig als nog verbindend gezag of het gevolg van een in de Wet gegronde en goedgekeurde Staat van i begrooting en dus in Volsterkte tegenstand met de grondwet van dit Rijk. I I

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 1999 | | pagina 10