In juni 1951 schreef de directeur weer aan de rijksdienst: “De wieken gaan
nu een dermate gevaar opleveren, dat wij vanaf heden niet langer het risico van
een ongeluk bij harde wind of anderszins op ons durven nemen en U daarom drin
gend verzoeken ons toestemming te geven de wieken en de omloop te slopen.
1952: Gedeputeerde Staten beslissen
Aan de burgemeester wordt op 6 mei 1952 telefonisch meegedeeld dat voor het slopen
van de korenmolen geen toestemming van het Rijk meer vereist is, maar wel van de pro
vincie ingevolge de nieuwe Provinciale Molenverordening. De molen komt niet voor op
de Voorlopige Lijst van Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het In
stituut Stad en Landschap van Zuid-Holland te Rotterdam adviseert met spijt tot sloop
(“In plaats daarvan zal nu op deze dominerende plaats, hoog boven rivier en polder
een lelijke peperbus komen. Op 25 november 1952 besluiten Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland ontheffing te verlenen van het eerste lid van artikel 1 van hun verordening
tot sloping van de wieken, de kap en de balie en dat dit voor 1 juli 1953 moet geschieden7.
En dat gebeurde.
Valkenburg B. V., 1983
14
p- i
ik-?"'?.
Linker zijgevel van de molenstomp naar tekening van
Dossier van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg inzake de korenmolen op Kortenoord
1946, 1949-1952. Dankzij G. Ottevanger te Moerkapelle in kopie aanwezig bij de Stichting Be
houd Molen Kortenoord en de auteur.