5
Waterstaatsingenieur Jan Anne Beyerinck maakte al in 1859 een plan voor het
droogleggen van de plassen in Schieland beoosten Rotterdam, zeg maar het land-
schap tussen de (rond 1840) geslaagde Zuidplaspolder en Kralmgen. Beyerinck wil
de de oude polderrestanten - de zogeheten ‘bovenpolders’ - in één klap mechanisch
(dat is: met stoom) bemalen met de nieuwe droogmakerij en uitgerekend op de maal-
boezem van Blaardorp. Onwil van polderbestuurders deed Beyerinck er ‘knorrig’
van afzien. Toch ging de droogmaking in een later stadium door.
Blaardorp vóór en na de droogmakerij van het verveende gedeelte,
Gemeente-atlas 1867 resp. Topografische kaart 1936
Tot 400 meter benoorden de ‘s-Gravenweg was de polder intussen verveend. (In een
koopakte uit 1853 over de boerderij wordt deze met het achterliggend land om
schreven als "strekkende van den lagen ‘s Gravenweg noordop tot in de Plasse
In 1866 raakte de boerderij ruim een bunder land kwijt door de verkoop aan staat
en provincie ten behoeve van de droogmakerij. Bij de buren ging het net eender. De
transactie vond plaats op voorbedrukte formulieren. Ook de bijzondere voorwaarden
waren eender: "De verkooper moet toelaten het leggen van dammen in slooten, tot
afsluiting van de te maken ringslooten en vaarten, op den afstand van twee el bui
ten de grens van de verkochte perceelen, waarop door de koopster geschikte afhei-
ningen worden gesteld. Het onderhoud dier dammen en heiningen komt ten laste
van den verkooper. Dat zou zo blijven tot bij het landinrichtingsproject tegen 2000.
As
:i .ar-Jarr’