Goudsche Courant, 4 februari 1872
“Verslag over de toestand der arbeidende klasse alhier (vervolg).
72
Onwillekeurig zijn we hier reeds enigszins tot het tweede deel onzer taak gekomen, t.w.
II. De middelen tot herstel.
Wat de verhouding van de fabrikanten tot de arbeiders betreft, kan ten dele op veel gun
stigs worden gewezen, doch ook is er veel dat die naarn niet verdient.
Een enkel ogenblik menen wij nog te moeten stilstaan bij de fabriekskinderen, voor zover
zij in pijpen- en pottenfabrieken en in de garenspinnerijen werkzaam zijn. Daargelaten nu
nog, dat er velen onder hen zijn, die alle, zelfs ‘t eenvoudigst onderricht, niet ontvangen,
komt 't ons voor dat ook het aantal werkuren voor hen veel te hoog is. Kinderen van 7, 8
jaar en soms zelfs jonger worden gedurende tien uren per dag aan het wiel gezet in garen
spinnerijen, weinig oudere kinderen moeten reeds 11 a 13 uren in pijpenfabrieken werk
zaam zijn. Er kan niemand zijn, die niet met hart en ziel zoude wensen daaraan een einde
te kunnen maken, niemand, die ‘t lot dezer kleinen niet met ijzing vervult. En toch is ‘t
ook hier gemakkelijker de kwaal, dan ‘t geneesmiddel aan te wijzen.
De meeste fabrieken zijn in goede welstand en hebben geregeld werk; op sommigen, zoals
de garenspinnerijen, heeft het weder grote invloed. Ontbreekt het werk, dan is de openba
re liefdadigheid voor de meeste fabriekarbeiders de enige toevlucht.
De meeste lonen zijn in verhouding tot de prijs der noodzakelijkste levensbehoeften te
laag.
Loonsverhoging zal echter in vele gevallen onmogelijk zijn, tenzij men de arbeiders ten
koste van de ondernemer zou willen verrijken, of de concurrentie zou willen beperken.
Ook is het zeer de vraag of algemene loonsverhoging het gewenste doel wel zou hebben;
meerdere duurte, en bij gevolg dezelfde wanverhouding tussen loon en prijzen, kon daar
uit naar ‘t oordeel van een paar leden zeer licht voortvloeien. Een paar andere leden
meenden echter dat loonsverhoging in de tegenwoordige omstandigheden toch wenselijk
Kunnen wij aan de ene zijde wijzen op fabrikanten die op allerlei manieren, onderwijs,
extra uitdelingen, ziekenfondsen, het belang hunner arbeiders trachten te bevorderen, ook
aan de andere zijde vinden we er velen, die zich die belangen in ‘t geheel niet aantrekken
en die er slechts op uit zijn zoveel voordeel van de arbeider te trekken, als maar mogehjk
is, en hem, wanneer hij door verw onding, ziekelijkheid of ouderdom ongeschikt tot arbei
den is geworden, eenvoudig wegzenden.