is. In enkele gevallen echter zal naar aller oordeel loonsverhoging, d w z. vermeerdering van de geldsom, voorzeker aan te prijzen zijn, doch zij moest van de ondernemers uit gaan. De ondernemer moet tot de overtuiging komen dat hij, die na 20 jaren rijk is gewor den, een te groot aandeel in de winst heeft genoten, want de arbeiders die hem behulpzaam waren om zijn vermogen te verwerven, zijn in die tijd eer armer dan rijker geworden. De verstandige ondernemer, die tot die overtuiging komt, zal wel doen het loon zijner ar beiders te verhogen, zonder de prijs zijner artikelen daarmede te belasten. Hij draagt op die wijze een deel van zijn te grote winst zonder nadeel op zijn arbeiders over. Doch dit middel moge in enkele fabrieken toepasselijk zijn, in de meeste gevallen zorgt de concur rentie er wel voor dat de winsten niet bovenmatig worden. Wij hebben dan ook meer over dit onderwerp gesproken om te doen zien, dat het aan onze aandacht niet is ontsnapt, dan wel om het onder de middelen van herstel op te nemen. De waarde van de arbeid moet toenemen en daardoor eerst kan het loon duurzaam stij gen. Die vermeerdering der waarde van de arbeid kan op geen andere wijze worden ver kregen, dan door onderwijs. Dat zo algemeen mogelijk te maken, daarin door allen te doen delen komt ons als het eerste, bijna als het enige middel voor. De andere middelen tot verbetering staan daarmede in onafscheidelijk verband. Datzelfde geldt van winkel- en andere soorten van arbeidersverenigingen. Zij mogen tij delijk de nood enigszins lenigen; op de duur kunnen zij niet bestemd zijn om de kwestie op te lossen. De voordelen van het onderwijs zullen echter uit den aard der zaak groter zijn voor de ambachtsman, dan voor de fabriekarbeider. De arbeid van de eerste toch moet altijd op zijn verstand berusten; de ambachtsman moest niet machinaal arbeiden, zoals hij zo dik wijls doet. De fabriekarbeider daarentegen zal in de regel juist zeer machinale arbeid ver richten; hij zal gewoonlijk routine, geen kennis nodig hebben; en dus zal door meerdere ontwikkeling alléén, het lot der fabriekarbeiders niet in gelijke mate verbeteren. Maar die meerdere ontwikkeling zal nog een ander gevolg hebben. De jongen, die behoorlijk on derwezen is, d.w'.z. die ‘t lager onderwijs met vrucht gedurende enige jaren heeft gevolgd, zal in de machinale fabriekarbeid een tegenzin hebben; hij zal liever het een of ander am bacht aanleren en zo zal toch ook het onderwijs in dit opzicht gunstig werken door de fa- briekarbeiders-bevolking te doen afhemen. 13

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2000 | | pagina 35