76
Men zou al zeer lichtvaardig handelen door de slechte toestand dezer woningen geheel en
uitsluitend aan de eigenaars te wijten. Zij, althans de bezitters van de minste soort van
huizen, kunnen vaak niet anders handelen. Men moet niet vergeten dat in de meeste ge
vallen hun risico zeer groot is; achterstallige huur wordt niet gemakkelijk geïnd; huisont-
ruimingen moeten vaak met vele kosten gepaard gaan; de zorg voor de woning laat bij
vele huurders te wensen over.
Let men op dit alles, dan laat het zich begrijpen dat zij in de reparatie veelal een zuinig
heid moeten betrachten, die vaak aan schrielheid doet denken, terwijl zij veeleer voort
vloeit uit prijzenswaardige zorg voor eigen bestaan.
De meeste eigenaars van dergelijke woningen zijn dan ook meer door de loop der omstan
digheden dan uit vrije verkiezing in die positie gekomen en menigeen is er onder, die
gaarne zou wensen deze soort van inkomsten tegen anderen in te ruilen; doch 't verlies
door verkoop in massa te lijden schrikt daarvan af en zo blijft menigeen tegen zijn wil ei
genaar van huisjes.
Wanneer men geen lust heeft om er van te halen wat er van te halen is, wanneer men te
rugschikt voor de titel van huisjesmelker, dan is de belegging van zijn kapitaal in wonin
gen volstrekt niet de voordeligste en zo wordt er veel kapitaal op andere wijze (effecten
enz.) besteed, omdat de interest dan hoger en - wat vooral niet gering gesteld moet worden
- de last dan veel minder is.
Het is niet gemakkelijk daarin verandering te brengen zonder het gebied der filantropie te
betreden, waarop zovele voetangels en klemmen liggen. Het meest aanbevelenswaardig
komen voor bouwverenigingen, aanvankelijk door particulieren opgericht, doch met de
bedoeling om later de aandelen op de arbeiders te doen overgaan; hen alzo óf gezamenlijk
langzamerhand het gemeenschappelijk eigendom der woningen óf - nog beter wellicht -
ieder het individueel eigendom van een der woningen over te dragen.
Alzo meer onderwijs, betere classificatie der werklieden, verbeterde woningen, dat zijn
naar het oordeel der commissie de middelen tot herstel van de ongunstige toestand, die
onder het bereik der mensen liggen; het overige moet van zelf komen.
Dit laatste geldt ook voor de arbeid der kinderen. Er zijn er velen die van een wet, die ar
beid regelende, alles verwachten, wat maar dienen kan om het ongelukkig lot dier kleinen
te verzachten. Alsof de dringende behoefte om reeds jeugdige kinderen iets tot ‘t schamel
onderhoud van het gezin te doen bijdragen, niet zo luide spreken zou dat men zijwegen
zou trachten te bereiken, wat op de rechte weg niet meer te verkrijgen was. Wel verre van