En hiermede meent de commissie haar moeilijke taak zo goed mogelijk te hebben vervuld.
Gebruikte literatuur:
77
te verbeteren zou het lot van vele kinderen verergeren. Ook hier moet onderscheiden wor
den tussen “hetgeen men ziet” en “hetgeen men niet ziet”.
Door onderwijs, door de inkomsten der bekwame werklieden te verbeteren, door bewoon
bare huizen te verschaffen zal mettertijd die arbeid der kinderen verdwijnen, want de arme
ouders zullen veel liever hun kind doen spelen en ter schole zenden, dan het doen arbei
den, zodra ruimere inkomsten dit mogelijk maken.
(De commissie bestond uit de heren: dr. C.A. Tebbenhoff, L. Burgersdijk, T. Draijer, C.
Messemaker en mr. J. Fortuijn Droogleever)”.
Geselschap. J.E.J., “Het Nut deed nuttig werk, ook in Gouda”, in: Bijdragen van Die
Goude nr. 19 (1982).
Hart, P. d. ‘t, “Het Nut en de Sociale Quaestie. Twee enquêtes 1872-1874 gehouden
door het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen”, in: W W.
Mijnhardt en A.J. Wichers (red.), “Om het algemeen volksgeluk. Twee eeuwen par
ticulier initiatief 1784-1984. Gedenkboek ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan
van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen”, Edam 1984.
Herman de Ridder, J., “Het 50-jang bestaan van het departement Gouda der Maat
schappij tot Nut van ‘t Algemeen herdacht”, z.p. 1864.
Nijenhuis, H., “Volksopvoeding tussen elite en massa. Een geschiedenis van volwas
seneneducatie in Nederland”, Meppel 1981.
Ploeg, R. van der en R. Zinkstok, “Wij zijn allen werklieden. De opkomst van de
moderne arbeidsmoraal in Nederland in de 19e eeuw”, Baam 1986.
Schrijvers, G., “Zo was het vroeger, ‘t Nut schetste sociale toestand”, Goudsche
Courant, 2, 9 en 16 juni 1956.