45 In Amsterdam woonde aan de Lauriersgracht de weduwe Pardique. Een voorname familie. Haar zoon Frans was later chartermeester van het College der Heeren Ge committeerden ter Generaliteits Reekenkamer in Den Haag en zijr, broer Jan lid van de remonstrantse kerkenraad aldaar.21 Van der Werken logeerde met zijn vrouw Alida in haar woning, toen zij een bezoek aan Amsterdam brachten. Op een avond, terwijl beide dames thuis bleven, ging Van der Werken, zo luidt het ver haal, bij een kennis souperen. Mevrouw Pardique, een nicht van Van der Werken, kende haar neef en stuurde later op de avond de knecht erop uit om te horen of zij een koets moest sturen om Jan op te halen. Van der Werken kwam echter te voet terug, maar de knecht moest hem goed vasthouden wilde hij niet in de gracht vallen. Mevrouw schaamde zich voor haar dienstboden, bij wie haar neef reeds be kend stond als “den dronken Dominee”. Zij had hem direct naar zi n kamer laten brengen. Het verhaal werd door anderen bevestigd. De predikant Ostens uit Haar lem droeg een verhaal aan dat Van der Werken in Den Haag bij col ega Jonkbroer zoveel wijn tot zich genomen had dat deze niet meer met hem over straat durfde. Voordat zij elders uit eten gingen had hij hem veel “Coffi tot ontnugtering” moeten geven. De Amsterdamse predikant Koenraad Bremer voegde er aan toe dat Aan het eind van de jaren dertig van de achttiende eeuw moet de ergernis over het zedelijk leven van Jan van der Werken in Gouda en de gehele Remon strantse Broederschap zó verbreid geweest zijn, dat drie predikanten elkaar in 1738 vonden om een kritische beoordeling te entameren over het predikantschap van Jan van der Werken. Het waren de reeds genoemde predikant van Moordrecht, Mat thias van Goch, de Haarlemse predikant Wilhem Suderman, tot aan de opheffing in 1735 medewerker aan het blad van Justus van Effen, De Hollandse Spectator, en Petrus van Ede. Hij stond te Leiden, maar werd later in Rotterdam beroepen. Hij trouwde een meisje Smient uit Gouda, klaar broer Nicolaas was eei studiegenoot van Van Ede. Deze drie collega’s maakten bij de Grote Vergade ing van 1739 melding van de geruchtenstroom over één der predikanten. Deze belichten hielden zó hardnekkig aan dat een onderzoek gerechtvaardigd leek. Hun bedoeling was er ger te voorkomen en een signaal af te geven aan Van der Werken, dat het zo niet langer kon. Maar hun aktie pakte anders uit. De Grote Vergadering stelde vast dat deze niets kon doen met verdachtmakingen en vroeg de schrijvers van deze brief met bewijzen te komen. Zo kwam de bal aan het rollen. Dan komen de verhalen, verzameld door de drie aanklagers, los.20 20 SAHM, archief remonstrantse gemeente 1.27-95, nr.301 dossier Jan van der Werken 21 M.G. de Cambon-van der Werken, De vrijheid, heldendicht opgedragen aan den Heer Frans Par- dic/ue, Chartermeester van het Edelmoogend Collegie der Heeren Gecommitteerdei ter Generaliteits Reekenkamer (Leiden 1769). GadH, archief remonstrantse gemeente 205, nr. 6 alwaar J.J. du Canibon wordt vermeld.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2001 | | pagina 11