Jonkbroer tijdens de Haagse Kermis naar Amsterdam was uitgeweken om Van der Werken niet ris logé te moeten ontvangen. Jan was blijkbaar gewoon zich on geremd in dit volksfeest te storten. Van Ede slaagde erin via zijn schoonmoeder, die met haar dochter een rol speelde in de nieuwsverschaffing over hun predikant, een vroegere dienstbode van de Van der Werkens in Hazerswoude op te sporen, Lena Fuijck. Zij onderschreef een verklaring die Van Ede opstelde, dat haar werk gever regelmatig dronken thuis was gekomen. Een andere dienstmaagd leverde het verhaal dat de wijnkoper Leendert Zwanenberg zijn klant Van der Werken na een bezoek aan zijn proeflokaal vaak zelf thuisbracht omdat deze niet meer in staat was eigenhandig bij de pastorie aan te bellen. Zij voegde eraan toe dat Van der Werken niet geschroomd had op een zondagavond na de bediening van het Avondmaal bij zich thuis in een vrolijk gezelschap de kaarten en de fles op tafel te brengen. Om nog meer bewijzen voor hun aanklacht te verzamelen zijn Suderman en Van Ede op 15 juli 1739 naar Den Briel gereisd. In diens eerste gemeente legden zij het verhaal vast over een kerkdienst van Jan van der Werken. Hij had een preekbeurt geruild met Abraham Zwartendijk en was met een heel gezelschap vrienden over de Brielse Maas aan komen varen. In De Doelen had men zich te goed gedaan aan spijs en drank De getuigen Petrus Zonnevijl en Anna van der Nol waren er ver legen van geworden, toen zij Van der Werken met een vuurrode kop de kansel op hadden zien klimmen. Zij vreesden dat hij niet uit zijn woorden zou kunnen komen. Van Ede haalde, vergezeld door zijn collega Philips van Hoven, de predi kant van Nieuwpoort, in Schoonhoven eenzelfde soort getuigenis op tegen Jan. Flora van Hoven, de vrouw van Philip, vertelde dat Van der Werken bij een preekbeurt in Nieuwpoort aan de overzijde van de Lek, in de herberg van Schoon hoven, zoveel gedronken had dat zij eerst de koffiepot voor hem had leeg geschonken. Hoezeer hij “met drank beset’’ was geweest, bleek wel toen hij zon der bef de kansel op wilde gaan. Zij had gezegd: “Wilt u er een van mijn man?’’ Daarop haalde van der Werken een verfrommeld exemplaar uit zijn zak en deed zijn bef om. Op een wat hoger niveau, bij een oud-schepen van de stad Gouda, de heer Moering hadden de aanklagers een voorzichtiger antwoord gekregen. Wan neer Van der Werken lid was geweest van de publieke gereformeerde kerk, dan zou hij, Moer ng, zich geroepen hebben gevoeld te waarschuwen vanwege de ver halen die in Gouda de ronde deden. Nu deed hij dat niet. Voor remonstranten nam hij geen verantwoordelijkheid. De reizen van de drie aanklagers hadden niet direct het vermanende resultaat dat zij ervan hadden verwacht: “Mij is ter ooren gekomen”, schrijft Suderman op 22 juli 1739 tan zijn Haagse collega Jonkbroer, “dat de vrienden van Van der Werken hem 'aden zich strak te houden en tot geenige Confessie of submissie te komen”. Hij heeft zijn vrienden, “van wie hij praesumptieve erfgenaam is", 46

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2001 | | pagina 12