47
wijs gemaakt dat men op zijn afzetting uit is. Dat is echter, meent Suderman, niet
het geval. Wil toch eens met oom Van Peltenburg gaan praten. Heeft van der
Werken al niet vaker gelogen? Het is duidelijk: Jan van der Werken heeft
invloedrijke beschermers. Zelfs de intelligente Suderman had, ondanks de mede
werking van velen bij het samenstellen van het dossier, nog niet door hoe weinig
gesloten het front tegen Van der Werken was.
De confrontatie
Het duurde twee jaar voordat Van der Werken zelf met een reactie op al deze
klachten aan bod kon komen. Bij zijn verdediging op de Grote Vergadering van
1741 ging de beklaagde onverwijld tot de tegenaanval over. Hij had erop gerekend,
begon hij, copieën van de aanklacht en van de belastende verklaringen tijdig te
zullen ontvangen, “lek vond mij niet weinig in mijne meeninge hedroogen”. Met
verwondering en tot zijn spijt had hij van de onderzoekscommissie, die op de
Grote Vergadering van 1739 was ingesteld, vernomen dat deze hem niets zou
sturen en voorlopig niet bijeen zou komen.22 Daarmee kreeg ik niet wat “naar
stijle en practijcque” bij alle rechtzaken billijk wordt geacht. Het is in strijd met
“de natuurlijke reden’’, zo vervolgde hij. Hij herinnerde de Grote Vergadering er
fijntjes aan dat deze een jaar daarvoor, in 1740, zijn protest had gehonoreerd en de
weigering van de commissie had afgekeurd en gecorrigeerd. Van der Werken ging
er maar aan voorbij dat deze commissie, blijkbaar bang om zijn vingers aan deze
heikele affaire te branden, had voorgesteld de zaak naar de Goudse kerkenraad te
verwijzen. Dat voorstel had de Grote Vergadering met drieënveertig tegen
eenendertig stemmen verworpen. Hier botste opnieuw de centrale positie van de
Grote Vergadering met de opvatting over de autonomie van de remonstrantse ge
meenten. Eind Augustus 1740, vervolgde Van der Werken, had hij pas de eerste
stukken ontvangen. Nu, in 1741, kregen de drie aanklagers de volle laag van hem.
Zij probeerden zich eerst achter anderen te verschuilen door alsmaar over
“geruchten" te spreken. Maar zij zijn de ware beschuldigers. Wie anders? Van de
kant van de Goudse kerkenraad of uit de gemeente is er nog nooit één klacht naar
voren gekomen! Van der Werken gaat nu verder met een bespreking van de be
wijsstukken die zijn ergerlijk gedrag moesten bevestigen. Tot grote verbazing van
de verzamelde afgevaardigden haalt Van der Werken het ene verrassende docu
ment na het andere uit zijn tas. Zijn Amsterdamse nicht, de weduwe Pardique,
schrijft dat zij zich er niets van herinneren kan dat haar knecht met Van der
Werken aan zijn arm op die bewuste avond bij haar thuis is gekomen. Er ligt een
brief naast van de man met wie Van der Werken die avond heeft gesoupeerd.
22 De commissie bestond uit drie theologen en drie leken. Door de gestrengheid van de winter van
1740 konden zij niet bijeenkomen.