Het vertrek
Op de agenda van de Grote Vergadering der Remonstrantse Broederschap staat in
1752 bij agendapunt dertien de vraag van de kerkenraad van Gouda om hulp.2'1 Zij
willen een commissie van bijstand omdat “...het verval van den tijdelijken
staat... van hun predikant Jan van der Werken er toe leidt dat hij de gemeente
niet langer kan stichten. Amsterdam en Rotterdam krijgen de opdracht met Gouda
te gaan praten. Een zware delegatie treedt op. In 1753 brengen zij verslag uit. Van
der Werken heeft inmiddels uit eigen beweging het ambt neergelegd. Naar zijn
zeggen hebben zijn schuldeisers een situatie geschapen die “niet compatibel of
bestaanbaar” is met zijn ambt. Tot zijn verontschuldiging voert hij in de kerken
raadsvergadering van 7 september 1752 aan, dat hij niet de enige predikant is met
een alcoholprobleem: “Gevallen van die natuur zou ik kunnen bijbrengen die in
onze Broederschap geëxisteert hebben”. Het maakt geen indruk meer. Er is een
contract opgemaakt waarbij bepaald wordt dat Van der Werken een jaarlijkse to
elage ontvangt van ƒ500. Hij had ƒ550 gevraagd. Mocht hij overlijden, dan trekt
Dat verzuim biedt de Vergadering een welkome uitweg: zo kunnen we geen
besluiten voorbereiden. De stukken moeten eerst langs de kerkenraden van Am
sterdam en Rotterdam worden gestuurd, luidt haar conclusie.23 Deze beide kerken
raden maakten in de Broederschap de dienst uit. In de Sociëteit gold immers: wie
betaalt, bepaalt. In 1743 zou men op de zaak terugkomen. Behalve de tot zwijgen
gebrachte Goudse kerkenraadsleden is alleen de predikant Jonkbroer tegen verder
uitstel. Hoe kan het anders.
Hoofdaanklager Van Ede raakt door de houding van Jonkbroer zó geïrriteerd
dat hij opstaat om een brief van hem aan diens neef Van der Werken voor te lezen.
Hoe hij deze in handen heeft gekregen, vertelt de geschiedenis niet. Jonkbroer had
zijn neef geschreven dat de drie aanklagers, naar zijn mening, “noch voor Godt
noch voor de Waereldt” zich over hun optreden zouden kunnen verantwoorden.
Dan valt er in de jaren 1743 en 1744 in de Grote Vergaderingen een diepe
stilte over de zaak-Van der Werken. De protectie had gewerkt, maar de effecten
waren averechts. De Goudse predikanten bleven op het jaarlijks treffen van de So
ciëteit eerst nog absent. Van der Werken werd in 1744 wegens die afwezigheid be
boet, maar het duurde tot 1746 eer hij weer op de presentielijst voorkwam. Daarna
komt hij om het andere jaar, afwisselend met Samuël Beijerman. Ieder moet ge
weten hebben dat het in die jaren met Van der Werken verder bergafwaarts ging.
Over de afloop maakte men zich geen illusies. Niemand stak nog een vinger uit
naar de rampen die zich in Gouda voltrokken.
23 RAU, Archief Rem.Broederschap 82, nr. 4 (1742)
24 RAU, Archief Rem.Broederschap 82, nr. 4 (1752)
50