In september 1720 is de maat vol. Jan is zijn beloften van die zomer niet nage komen. Met hem dreigt de Sociëteit in opspraak te komen. Er wordt een delegatie benoemd die zijn ouders moet bewegen hem van het seminarium t<; nemen. Doen zij dat niet, dan zullen curatoren de volgende Grote Vergadering adviseren Jan weg te sturen wegens “volharding van wandevoiren”Er komt van dit voornemen niets terecht. Waarom niet? Speelde de ziekte van Jans vader een rol? Deze over leed kort daarop. Wist Jan zo de gemoederen milder te stemmen? Hij moet een in nemende persoonlijkheid zijn geweest, die altijd de mensen naar zijn hand wist te zetten. Zijn moeder benoemt oom Adriaan van Peltenburg en Corndis van Arckel tot voogden.5 Zij waren de zachte heelmeesters. Jan studeert verder. Op 28 april 1722 slaagt hij voor zijn laatste examen en is proponent. Een proponent was bij de Sociëteit eerst beroepbaar als predikant nadat hij een jaar hulpdiensten had ver richt. Een curator voor de vacante gemeenten stuurde de beschikbare krachten naar lege kansels. Bij het gebed om Gods zegen over Jan van der Werken geeft de hoogleraar de kersverse proponent een aansporing tot vlijt en omzichtig gedrag” mee. Men is er blijkbaar niet erg gerust op. Er volgde toen een ongewoon voorstel. Cornells van Arckel brengt de wens over dat Jan niet onmiddellijk te zwaar zal worden belast. Laat hem slechts eenmaal per drie weken preken, is het verzoek. Daar stelt de familie tegenover dat zij Jan zullen onderhouden en dat de Broeder schap het proponentstractement van ƒ300 in kas kan houden. Me.i gaat accoord, tenzij de nood door gebrek aan predikers te hoog wordt. Jan kan van start in een gemakkelijk tempo. Hij wordt na ruim een jaar in Den Briel beroepen. Pas in 1726 zien wij hem voor het eerst met de afgevaardigden van Den Briel op de Grote Ver gadering. De secretaris noteert hem foutief als Petrus van der Werken. Zijn haan zou nog gaan kraaien. “Zij die jong van jaren zijnde tot de bediening van het H. Evangelie ge roepen worden sullen, opdat hunne jongheid niet veracht worde, de be geerten der jongheid vlieden en zich wachten voor alle lichtvee^digheid en wulpsheid, in woorden en werken, in gebaarden en gelaat, die tot verachting van hunne persoonen en diensten kunnen strekken, maar daarentegen door stemmigheit en deftigheit zich selven en hum e bedie ning aansien geven. In ‘t kort, sij moeten toeleggen om een Vocrbeelt te zijn der Gelovigen in woorden, wandel, in liefde, in den geest, i i geloof, in reinheit, aanhoudende in het leeren, het vermaanen, in het li ven vol gens de Apostolische lessen ”.4 RAU, Archief Rem.Broederschap 82, nr. 283 Wetten hoofdstuk Van de Kerkelij <e Discipline 5 GAR, Oud Notarieel Archief, nr. 1963 p. 385 39

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2001 | | pagina 5