In 1735 heerst stilte aan het front. Er verschijnen geen Goudse afgevaardigden ter
vergadering. Wel is er een verontwaardigde brief: Waarom krijgen wij geen
antwoord meer? Is het de bedoeling de moeilijkheden "van zelf: te doen be
daren"?15 Nu stelt de Grote Vergadering een commissie in voor overleg. Op 9
augustus 1735 treft men elkaar te Leiden. Gouda wil een punt ach er de kwestie
zetten, maar de commissie meent slechts bevoegd te zijn tot luisteren. Gouda is
teleurgesteld. Wij zijn wel bereid tot een verzoening, laten zij weten al menen wij
in ons recht te staan en verkeert de Sociëteit in "volkoomene blintheit der zaake”.
Laten wij maar geen gemeenschappelijke verklaring nastreven. Dat leidt tot
nieuwe meningsverschillen, is het Goudse standpunt.16
In 1733 ontbreekt Gouda op de Grote Vergadering. Men he eft schriftelijk
laten weten dat de zaak-Romeijn een zuiver “domiciliare zaak” is. Romeijn heeft
geen klacht bij de Grote Vergadering ingediend en dus is er geen kwestie waar de
Grote Vergadering zich over zou kunnen uiten. Merkwaardigerwijs ontbreekt dit
kernargument van de Goudse kerkenraad geheel in de Handelingen van de Grote
Vergaderingen. Blijkbaar kwam dit argument het presidium niet gced uit en ma
nipuleerde het de meningsvorming in de Broederschap met een eenzijdig verslag
van de discussie. Deze Handelingen werden veelvuldig afgeschrevm en dienden
als informatie, geheugensteun en uitgangspunt voor verder beraad in de kerken
raden tot in de volgende Vergadering. Wij hebben, schrijft die V ergadering in
1733 naar Gouda, uw wijdlopige brief gelezen vol "onheusche en hatelijke op
merkingen”. Maar de gevraagde uitleg stond er niet in. Uw brief spieekt meer van
"eene genegenheid tot verwijderinge dan tot liefde, vreede en eenigheid”. Dat
laatste is toch de enige band die ons bindt, interpreteert de secretaris het aloude
remonstrantse adagium der onderlinge verdraagzaamheid.13 Gouda had echter
geschreven: 't Is ons leet dat UE.E. nog zo sterk blijven aandringen en om ons te
kunnen vergen ‘tgeen met alle regtspleging strijdig is”. Wij zijn genegen alles te
doen om verdere verwijdering te voorkomen en zullen de "boze opmerkingen”
voor lief nemen, voegde de kerkenraad van Gouda er aan toe.14 Couda wil niet
veroordeeld worden en vraagt de verwijten aan Van der Werken uit de Handelin
gen te schrappen. De patstelling is bereikt.
In 1734 is Gouda weer absent. Omdat Beijerman en Van der Werken ook
niet langer hun preekbeurten in de classis willen vervullen, vervalt er van hun
salaris ƒ100. Dat gedeelte kwam uit de Broederschapskas. De Grote Vergadering is
vrijwel unaniem in haar maatregel.
13 RAU, Archief Rem.Broederschap 82, nr. 4 (1733)
14 SAHM, archief remonstrantse gemeente 1.27-95, nr. 2 (mei 1733)
15 SAHM, archief remonstrantse gemeente 1.27-95, nr. 2 (juni 1735)
16 SAHM, archief remonstrantse gemeente 1.27-95, nr. 2 (augustus 1735)
43