Leerlingen De meeste stadsvroedvrouwen hadden van tijd tot tijd een leerling naast zich, die bij het college moest zijn ingeschreven. De vergoeding voor de leertijd was in het reglement vastgesteld op 20 gulden. Nadat in 1762 een leerling was vertrokken zonder het leergeld te voldoen, stelde het college in dat de helft van het leergeld bij aanvang aan het college in bewaring moest worden gegeven.25 In een aanvulling op het reglement uit 1777 werd dit als bepaling opgenomen. Tegelijkertijd werd het leergeld verdubbeld. Pas aan het einde van de periode leidde dat ertoe dat stads vroedvrouwen werden aangesteld die in Gouda hun opleiding hadden genoten. Van de zeven leerlingen die tot aan 1780 werden opgeleid deden maar twee examen. Allereerst Grietje de Vries, die in 1763 met haar gezin naar Ouderkerk aan den IJs- sel vertrok. De tweede, Berendina Kuyk, werd in 1778 op verzoek van de burge meesters samen met Antje Nagel geëxamineerd voor éénzelfde vacature. Nagel kwam er net iets beter uit en kreeg de aanstelling.26 Eén leerling, Magdalena van der Bent, vertrok kort voor haar examen uit Gouda, overigens zonder haar leergeld te betalen.27 Agatha en Cornelia Wij landt waren de dochters van Catharina van Eijbergen en Elisabeth was hun schoonzus. In 1765 verzocht Van Eijbergen een aantal malen om een examen voor Agatha, doch dit werd steeds afgewezen op grond van het feit dat deze laatste nog ongehuwd was. Ook Agatha’s leeftijd moet een rol gespeeld hebben, ze was pas achttien jaar.28 Van Eijbergens poging een Goudse vroedvrouwendynastie te stichten is mislukt, want geen van haar drie leer lingen heeft uiteindelijk examen gedaan. Pas met de aanstelling van Willemijntje van Vliet in 1783 trad een lichting in Gouda opgeleide vroedvrouwen aan. Na 1800 kregen nog vier in Gouda opgeleide vroedvrouwen na hun exa men toestemming van het gemeentebestuur om hun vak uit te oefenen: Hendrika van der Palm, Aaltje Opgelden, Neeltje van Leeuwen en Beligje van Cluijven. Bij gebrek aan vacatures volgde niet de gebruikelijke benoeming tot stadsvroedvrouw. Voor twee van hen zijn aanwijzingen te vinden dat zij naast de vier stadsvroed vrouwen een eigen praktijk hadden. Over Neeltje van Leeuwen schreef haar echt genoot in een rekest, dat zij na haar examen werd geadmitteerd en in de uitoefe ning van haar beroep genoeg verdiende om hen te onderhouden.29 Aangezien van haar geen benoeming tot stadsvroedvrouw is gevonden, moet zij voor eigen reke ning hebben gewerkt. In huwelijksakten van de dochters van Hendrika van der Palm staat als haar beroep ‘vroedvrouw’ vermeld, maar dit valt buiten de onder- 25 Gouda, SAHM, archief chirurgijnsgilde, inv. nr. 18 fol. 34 26 ibidem, inv. nr. 18 fol. 79 27 ibidem, inv. nr. 18 fol. 34 28 Gouda, SAHM, oud-notarieel archief, inv. nr. 801 fol. 201, akte huwelijkse voorwaarden Catharina van Eijbergen en Gerrit Hendrik Fortuyn d.d. 23-8-1765 29 Gouda, SAHM, O.A., rekestenboek, inv. nr. 277 fol. 74 46

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2002 | | pagina 16