Dit vermoeden wordt ondersteund door het feit dat Antje Nagel als excuus voor een bevalling buiten haar wijk aanvoerde, dat zij veronderstelde dat deze kraamvrouw niet van de armen trok.36 Ook het citaat over Egberdina Reiters uit 1772 laat zien, dat naast arme vrouwen ook burgeressen gebruik maakten van de diensten van stadsvroedvrou wen, en van hen zal zeker een groot deel niet van de bedeling hebben geleefd.37 Daar naast beargumenteerde Rachel van der Hiel in 1769 de door haar gewenste salarisver hoging met een beroep op het feit dat door de dure tijden de betaling van mensen die een beroep op haar deden snel verminderde.38 Het is niet aannemelijk, dat vóór 1802 naast de vier stadsvroedvrouwen, andere vroedvrouwen een praktijk van enige omvang hadden. Pas na 1802 werden weer nieuwe vroedvrouwen geadmitteerd. Voor één van hen, Neeltje van Leeuwen, staat vast dat zij tussen 1802 en 1806 een praktijk had.39 Als zij in die j aren een deel van het surplus voor haar rekening heeft genomen, dan had zij waarschijnlijk een praktijk van dezelfde omvang als die van de stadsvroedvrouwen. Het mag uitgesloten worden geacht dat niet geadmitteerde vroedvrouwen er een praktijk op nahielden. Het college heeft slechts een enkele melding opgetekend waarbij stads vroedvrouwen klaagden dat een niet door het gemeentebestuur geadmitteerde vrouw bij een bevalling assistentie verleende. Als geschorste collega’s toch bevallingen deden, of een vroedvrouw buiten haar eigen wijk opereerde, schroomden de anderen niet daar bij het college melding van te doen. Dat toont de klacht tegen het optreden van Anna van Hensbeek als ‘vroedvrouw voor buiten’ wel aan. Tussen 1796 en 1804 hadden kraamvrouwen die zelf het honorarium voor verloskundige hulp konden betalen de keuze uit de vier stadsvroedvrouwen, stads- vroedmeester Comelis Bleuland, chirurgijn en vroedmeester Nicolaas Grotendorst en doctor J. Vrieseman. De drie genoemde heren deden de verloskunde erbij. Omdat van hen geen registratie bewaard is gebleven, blijft de omvang van hun aandeel onduidelijk. Alleen als een bevalling waarbij zij betrokken waren aanleiding gaf tot een klacht is hierover iets in het resolutieboek te vinden. Overigens is van zowel Grotendorst als Vrieseman een bevalling opgetekend, waarvan het rampzalig verloop op zijn minst het gevolg van een inschattingsfout is geweest.40 Van stads-chirurgijn en stadsvroedmeester Bleuland is geen klacht bekend. Dit terwijl hij de risico’s kennelijk niet schuwde. Bleuland was in 1792 een van de eersten in de Republiek die een symfiosiotomie uit voerde, daarbij geassisteerd door Antje Nagel.41 36 Zie noot 22. 37 Zie noot 20. 38 Gouda, SAHM, O.A., rekestenboek, inv. nr. 214, fol. 10 39 Zie noot 30. 40 Gouda, SAHM, archief chirurgijnsgilde, inv. nr. 19 verklaringen van Grotendorst d.d. 20-5-1804; Witzius d.d. 7-7-1804; Nagel d.d 16-7-1804; ongedateerd ongetekend verslag over een verlossing door Vrieseman 41 Lamens - van Malestein, op. cit. (n.6), p. 239. Verhaal van de kunstbewerking, behandeling en gelukkige uitslag der doorsnijding van de kraakbeenige vereeniging der schaamtbeenderen gedaan door C. Bleuland stadsvroedmeester en chirurgijn te Gouda, Gouda 1793, Collectie Librije 50

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2002 | | pagina 20