Verdiensten
52
Tot de herziening van het reglement in 1777 waren de verdiensten van stadsvroed
vrouwen in Gouda maar matig. De eerste stadsvroedvrouw werd het best betaald; ze
kreeg 98 gulden per jaar. Op verzoek van Anna Puyt werd dit bedrag in 1769 verhoogd
tot 110 gulden. In november 1756 kreeg de tweede stadsvroedvrouw zeventig gulden,
en de derde stadsvroedvrouw 60 gulden. Voor de vierde stadsvroedvrouw was waar
schijnlijk 50 gulden begroot, maar die post was op dat moment vacant.42 Waarschijnlijk
was dit voor vroedvrouwen van buiten de stad te weinig om vestiging in Gouda te
overwegen. Anna Baayen uit Woerden43 en Maria Roseveld, afkomstig uit Edam, kre
gen bij hun benoeming in 1756 en 1757 een traktement van 100 gulden, terwijl zij in de
laagst betaalde positie van vierde stadsvroedvrouw benoemd werden.44 Nog geen twee
jaar later werd de al in Gouda woonachtige Rachel van der Hiel benoemd met een
traktement van 100 gulden, dus uit deze stad afkomstige vroedvrouwen profiteerden
kennelijk ook van de verhoging.45 Toch lijkt dit salaris nog te laag geweest te zijn. In
1760 werd Elisabeth Hekelaar - voordien vroedvrouw te Leeuwarden - aangesteld met
een salaris van 200 gulden, terwijl driejaar later Egberdina Reiters - voordien vroed
vrouw te Vianen - met een traktement van maar liefst 275 gulden per jaar werd be
noemd.46 Na de in 1777 aangenomen wijzigingen op het reglement bleven de trakte
menten stabiel. Voor het eerste kwartier 300 gulden, het tweede 250 gulden, het derde
200 gulden en het vierde 160 gulden. Uit een opgave ten behoeve van de Agent van
Nationale opvoeding in 1799 blijkt, dat alleen het bedrag voor het vierde kwartier is
verhoogd tot 200 gulden.47
Uit de tabel op de volgende pagina blijkt, dat de verdiensten vooral na 1777
niet ongunstig afstaken bij die van een aantal andere steden in de Republiek. De inko
mens van Amsterdamse vroedvrouwen in de tweede helft van de 18e eeuw worden tus
sen 200 en 300 gulden geschat.48 Dit geeft een idee van verhoudingen. Dat de betaling
in 1756 is lager dan wat vroedvrouwen elders konden verdienen, is wellicht een reden
waarom Gouda moeite had om bekwame vroedvrouwen te vinden. Incidentele verho
gingen bij benoemingen van vroedvrouwen van buiten de stad zijn hiervoor een aan
wijzing. Na de definitieve vaststelling van de traktementen in 1777 nam het verloop af.
Kennelijk was het na die tijd voor vroedvrouwen aantrekkelijk om in Gouda te blijven.
42 De bedragen tussen 1756 en 1777 staan niet allemaal in het resolutieboek vermeld.De traktementen
van 1756 staan vermeld in het Kamerboek van de Burgemeesters (5-11-1756); op dat moment was het
vierde kwartier vacant.
43 Van der Borg, op. cit. (n.4), p. 106
44 Gouda, SAHM, archief chirurgijnsgilde, inv. nr. 18 fol. 22
45 ibidem, inv. nr. 18 fol. 28
46 ibidem, inv. nr. 18 fols. 30 en 35
47 ibidem, inv. nr. 18 fols. 74 en 116
48 T. Nieuwenhuis, op. cit. (n.4), p. 27