Het plakkaat van 1531 heeft ook iets weg van een leesstuk met suggesties voor ar- moede-bestrijding, zoals onder andere door de opzet van een gezamenlijk steun fonds van alle stedelijke sociale instellingen, door scholing en vorming voor de jeugd en door degenen die ondersteuning kregen openlijk herkenbaar te maken door middel van een opgenaaid teken op de mantel. In hetzelfde plakkaat werden strafvervolgingen ook bij recidive bekend gemaakt: bij de eerste overtreding van de wet op de bedelarij volgde insluiting op water en brood, bij de volgende over tredingen volgden lijfstraffen en “correcties”, straffen die opgelegd konden wor den naar goeddunken van de rechtbank, zoals verbanning. Naarmate de zestiende eeuw vorderde werd de strafmaat steeds hoger en de voltrekking van doodstraffen leken iedere keer weer meer uitkomst te bieden. Het begon zoals gezegd in 1544 met het interdict op schikkingen bij doodslag, waarop vanaf die tijd de doodstraf stond. Tot in de achttiende eeuw verschenen er tiental len plakkaten tegen de bedelarij, landloperij en de bijkomende verschijnselen daarvan als diefstal, roof, veediefstal, diefstal van gewassen op het veld en uit boomgaarden.58 Vooral vreemdelingen, zigeuners en een aantal beroepsgroepen als marskramers, ketelboeters, kwakzalvers, buitenlandse lakenverkopers, glasverko pers, inktverkopers en zwavelstokverkopers werden als groep eigenlijk al op voor hand in staat van beschuldiging gesteld.59 In 1588 werden landlopers bij de eerste overtreding in de gevangenis gegeseld, bij de tweede openbaar gegeseld en ver bannen, en de daarop volgende keren openbaar gegeseld, gebrandmerkt en verban nen. Voor zigeuners, bekend onder de naam heidenen of Egyptenaren, verschilde de strafmaat. De eerste maal openbare geseling, de tweede maal brandmerken, ge seling en verbanning en de daaropvolgende keren de doodstraf vaak door middel van de galg. Deze regeling gold ook bij veediefstal; bij heling daarentegen werd al bij de tweede overtreding de doodstraf uitgesproken. In de loop van de zeventiende eeuw verslechterde het sociale klimaat der mate door de opkomst van benden, dat de rechtsverordeningen steeds vaker de burgers faciliteiten verschaften om hun goed te beschermen. Als bij betrapping op heterdaad de dader werd verwond of gedood vond geen rechtsvervolging plaats, en gebruik van vuurwapens werd toegestaan om eigen goed te beschermen. Op het einde van de zeventiende eeuw ging men zelfs over tot het uitloven van premies en bij verzet bij een arrestatie door politie mocht hard opgetreden en zo nodig gedood worden. Hierdoor ontstond bij wijze van spreken een dagelijkse staat van beleg te gen de misdaad. Al deze verordeningen op strafrechtgebied weerspiegelden de si tuatie in Gouda vanaf de zestiende eeuw tot op het eind van de achttiende eeuw. 18 58 Zie in de Grootplakkaatboeken onder andere de plakkaten op de bedelarij etc uit 1531, 1583, 1586, 1588, 1590, 1591, 1595, 1614, 1630, 1649, 1657, 1683, 1693, 1695, 1723, 1789. 59 Zie voor deze opsomming Placaetboek I, 1588, ‘Placaet beroerende de vagabonden, en andere landtlopers gerenoveert in 1591

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schatkamer | 2003 | | pagina 20